Sporen in de sneeuw

Eén dag lag er sneeuw. Ik houd van maagdelijke sneeuw. Als kind vond ik het vreselijk jammer als mensen sneeuw ruimden, niet omdat de slee dan over het trottoir kraste, maar omdat de zachte, onaangeraakte sneeuwdeken verstoord werd. Auto’s die bij het krieken van de dag de sneeuw stukreden… Nog steeds voel ik die spijt.
De voetsporen, pootafdrukken, vleugeltippen en staartgootjes die verschijnen, storen me dan weer niet; ik geef toe dat ik inconsequent ben. Ik vind inconsequentie trouwens niet per se slecht. De roep om consequentie kan een gebrek aan nuances betekenen.
Enfin, afgelopen zaterdag verschenen achtereenvolgens de voetsporen van een kat, nog een kat, de krantenbezorger, een duif, een muis. Zelf trippelde ik er ook doorheen, maar mijn sporen laat ik er gemakshalve buiten. Die muis liet behalve pootafdrukjes en hier en daar een streepje van de staart vooral gele vlekjes achter. Muizen zijn notoire nadruppelaars, ze doen niet anders. Wij zien die muizenplasjes niet in het gras of op andere ondergrond, wij zien ze alleen op de sneeuw. Als kind at ik weleens sneeuw op. Lekker was het niet, maar het had de aantrekkingskracht van ijs met slagroom. Don’t you eat that yellow snow, zong Zappa. Roofvogels en misschien wel alle vogels kunnen de UV-straling van muizenurine zien, ook zonder sneeuw, iets wat bijvoorbeeld torenvalken bijzonder goed uitkomt. Zij hangen boven zo’n druppelspoor te bidden, want ze weten dat muizen vaak dezelfde routes nemen. Net als mensen trouwens. Ik volg steeds mijn eigen spoor om zo min mogelijk sneeuw te vertrappen.
Achterin de tuin hippen vinken en mussen door de sneeuw. Op het terras heeft een merel gehipt, zie foto. Wat zou ie daar gezocht hebben?
(Natuurdagboek Trouw woensdag 28 jan. 2015)