Sneeuwende sigaren

Achter mijn huis staan drie grote lisdodden. In de volksmond worden lisdodden sigaren genoemd. De sigaren zijn de vrouwelijke bloemen. Daar steken de mannelijke aren bovenuit. Die hebben hun werk gedaan, de vrouwen zijn bevrucht en laten hun zaadjes waaien. Het gekke is dat we zaad bij mensen en andere zoogdieren aan mannen toedichten, maar bij planten aan vrouwen. Bij zoogdiervrouwen spreken we van eitjes, alsof ze krielkippen zijn.
Door het raam zie ik achter de tuin mijn drietal staan. De namiddagzon schijnt er doorheen en in dat tegenlicht zijn ze echt prachtig. Ik zie de bruine sigaren geleidelijk veranderen in lichtblonde suikerspinnen. In de bries wapperen die als haardossen, die aan het verharen zijn. Een onafgebroken sneeuwbui aan witte pluizen kiest het luchtruim.
Er moeten duizenden zaadjes dwarrelen. Vele komen terecht in het ondiepe, voedselrijke water van de stadsvijver. Dat is de ideale groeiplaats van deze planten, en het valt te verwachten dat het er binnen de kortste keren mee volstaat. Niet dat ze allemaal ze op een plek terechtkomen waar ze kunnen kiemen, ondanks mijn jaarlijkse schoonmaakactie ligt er altijd allerlei vuilnis. Nu heb ik zelfs een winterjas zien liggen, compleet met inmiddels groen uitgeslagen bontkraag. Is die wasbeerhond in China daarvoor doodgemarteld? Die stakkerds worden soms levend gevild voor onze kragen.
Maar rond die jas is plaats genoeg voor een woud aan sigaren. Toch stonden er vorig jaar ook al drie. Er is er niet één bijgekomen. Al dat zaad verspild, wat een onanie! Terwijl die planten zich ook nog via wortels kunnen vermenigvuldigen.
Die wortels zijn eetbaar en de eerste telers zijn er al. Voor lisdodden is nattigheid nodig. Als dat gewas rendabel is, hoeven de veenweiden niet meer ontwaterd te worden. Wat weer goed is voor natuur en klimaat. Ik stel voor de lisdoddeteler in de volksmond de sigarenboer te noemen.
(Natuurdagboek Trouw vrijdag 8 maart ’19)