Sabelsprinkhaan – groot en groen
Uit mijn kindertijd herinner me grasveldjes en braaklandjes vol droge, stijve pionierplanten, waar het tsjirpte en miegelde van de krekels en sprinkhanen. Tegenwoordig moet je daarvoor naar Oost- of Zuid-Europa. Als er nu op een warme avond getsjirpt wordt, is dat waarschijnlijk geen krekel, maar een sabelsprinkhaan. Sabelsprinkhanen zijn genoemd naar de lange uitsteeksels, onderaan het achterwerk van de vrouwtjes: de legboren. Eén van de algemeenste sabelsprinkhanen is de grote groene en dat is meteen een indrukwekkende. Is volwassen toestand is het insect zes tot acht centimeter lang, nog afgezien van twee enorme voelsprieten. Het is een prototype sprinkhaan, zoals sprinkhanen in tekenfilms worden afgebeeld. Ze zijn knalgroen, een goede schutkleur tussen de bladeren waar ze op insecten jagen. Ze doen dat in hoog gras, in struiken en in bomen. De vrouwtjes boren eitjes in de grond of in boombast vlak boven de grond. De eitjes komen in de lente uit en de jonge sabelsprinkhanen groeien en vervellen tot ze eind juni groot zijn. Groot en groen. Dan kunnen ze ook vliegen. Hoewel: vliegen? Laatst schrok zo’n beest voor me en vloog hij weg. Eerst ‘tjak’, een fikse sprong, overgaand in een helicopterende glijvlucht. Hij zweefde naar een boom, met zijn vleugels het zweven helpend, zodat hij het langer volhield. In de boom, een paar meter verderop, zat hij roerloos. Maar toen ik voorzichtig een stap in zijn richting zette, kroop hij het gebladerte in.
Grote groene sabelsprinkhanen hebben sterke kaken, waarmee ze hun prooien te lijf gaan. Dat kunnen andere sprinkhanen zijn, gepantserde insecten. Ze schijnen je te kunnen bijten, maar steken kunnen ze niet. Die legboor is alleen voor de eitjes.