Roodborsttapuiten op de hei
Bij Geldrop, Mierlo en Heeze ligt de Strabrechtse Heide. Als metgezel en ik het gebied betreden, is het 0 graden. Het heeft gemist, het gras is wit. Maar de mist trekt op en als na een half uur de zon door de wolken prikt, wijken die wolken volledig. Er komen tien graden bij, twee van de vijf kledinglagen kunnen, nee moeten uit.
We doorkruisen de ganse hei en lopen terug met wat gekronkel. De verleiding is groot om verboden paden te kiezen, waar je niemand tegenkomt. Handhaving is toch al lang wegbezuinigd. Maar die paden zijn niet voor niets verboden en we weerstaan de verleiding. De toegestane paden zijn fraai genoeg.
Met de zon breekt de lente door. Plotseling dwarrelen overal baltsende graspiepers zingend door de lucht. En hoog hangen de veldleeuweriken te zingen – kan het lenter? Aan de bosrand klinkt een verlengde, hoge en nasale versie van de Vijfde van Beethoven. Dat is dus een geelgors, geelgorzen zingen Beethoven, dat is algemeen bekend.
Maar afgezien van grauwe en Canadese ganzen valt de talrijkheid van één zangvogel nogal op. Overal fladderen, zitten en zingen roodborsttapuiten. Die vogels zijn gedurende mijn vogelkijkende leven een stuk algemener geworden. Ze houden van ruig struikgewas en dat is er meer dan vroeger, met dank aan de natuurontwikkeling.
Mooie beestjes hoor, die roodborsttapuiten. Donkere kop en rug, witte keel, halsband en vleugelstrepen, oranjerode borst. Als er één op een paaltje of op de punt van een tak zit te zingen, is er bijna altijd een vrouwtje in de buurt. Soms wel twee. En een ander mannetje. Dan wordt er even geruzied, ze fladderen te snel om te volgen wie precies wat flikt.
(Natuurdagboek Trouw woensdag 18 maart 2015)