Roepende uilen
Even een terugblik naar de herfstvakantie, eind oktober. Mijn dochter gaat uit logeren. Ik breng haar en sta op straat nog even te praten. Van achter de huizen aan de overkant klinkt het mij zo vertrouwde gefluit van een bosuil. Een prachtig, mysterieus geluid dat ik in het bos waar ik als tiener bijna dagelijks kwam, vaak hoorde. ‘Hoor, een bosuil’, zeg ik en steek mijn wijsvinger in de lucht. Ik zie het mezelf doen, die vinger en denk: er is een schoolmeester aan me verloren gegaan. Die bosuil roept maar door, het zijn er twee, wat zijn ze vroeg in het jaar bezig, wat zijn ze fanatiek, zouden ze geen partner kunnen vinden? Er ligt een oud landgoedje achter de overburen. Daar leven bosuilen. Het landgoedje is enkele decennia geleden opgeslokt door de stad Groningen. De groene verbindingen met de buitenwereld zijn opgeofferd aan een voetbalstadion, een station, een woonwijk. Het groen verbond het landgoed trouwens vooral met Haren, waar bosuilen broeden, en vervolgens Drenthe. En daar zullen ooit wel vandaan gekomen zijn. Bosuilen zijn honkvast. Alleen jonge uilen willen wel eens op zoek gaan naar nieuw leefgebied. Zo zijn ze steeds noordelijker opgerukt, tot de noordelijkste uitlopers van de zandgronden, in Stad. Ze zouden de onderhand volwassen wordende bossen op de klei kunnen koloniseren, maar of ze die weten te vinden? Deze uilen zetten vooralsnog in op luid en veel roepen. Je weet maar nooit. Mocht er een vrouwtje vallen voor hun uilengefluit, dan zullen ze in februari, misschien al in januari aan de leg gaan. Uilen zijn ook daar vroeg mee. Ik blijf nog even luisteren.