Rode kersen zonder spreeuw

In de negen jaar dat ik woon waar ik woon heb ik nog nooit zoveel rode kersen aan mijn kersenboom gehad. De tuin ligt er vol mee, aangevreten door slakken. Als ik een vers gevallene vind, eet ik hem op. Het zijn zure kersen, en al houd ik wel van zuurtjes, ik vind het niet erg dat de kruin te hoog en breed is om ze te plukken.
Ze mogen zuur zijn, de boom is toch een zoete kers, vaak aangeplant in hagen en bosranden en hier kennelijk ook in, of pal naast mijn tuin. Ik weet niet of een vroegere bewoner of de gemeente hem geplant heeft. Misschien wel geen van beiden, misschien is ie gegroeid uit een pit die een merel of spreeuw uitpoepte, voorzien van een toefje merel- of spreeuwenmest.
Andere jaren was de boom meestal al van kersen gestript voordat ze rijp waren. Merels, zanglijsters, houtduiven, gaaien… allerlei gevederde vrienden vierden er feest. Merels voerden hun grote, uitgevlogen jongen ermee. Als de spreeuwen de kersen ontdekten, kon het snel gaan. Eerst had ik twee spreeuwennesten onder mijn dak. Die gezinnen verstouwden heel wat kersen. Later had ik maar één spreeuwennest. Vorig jaar kreeg ik nog wel een spreeuw op bezoek maar kwam het niet meer tot broeden en dit jaar hebben ze de boel niet eens meer verkend.
Ik vind het jammer dat ik ze kwijt ben. Het zijn zulke geinige beestjes, altijd blij, altijd zingen; weer of geen weer. Maar het gaat slecht met spreeuwen. Ze eten larven van langpootmuggen en die kampen in het grootste deel van ons land met onder meer insecticiden. Hoe meer van die vergiften in het slootwater zitten, des te minder spreeuwen er zijn.
Spreeuwen zouden bij mij nog onder de pannen kunnen zijn, maar in de herfst hebben ze levende weilanden nodig en die zijn er weinig meer. De EU wil de normen voor insecticiden versoepelen, wat een comeback van spreeuwen niet waarschijnlijker maakt. Ik heb nu wel mooie, rode kersen; ik tel die zegening.
(Natuurdagboek Trouw donderdag 23 juli ’20)