Meeliften met merels
Merels eten bessen en bessen hebben pitten. Veel van die pitten zijn giftig, maar merels krijgen er geen last van. Ze poepen pitten uit, voordat ze verteerd worden. Pitten die te groot zijn om door te slikken worden opgekokhalst en uitgespuugd. De zaden belanden tientallen of honderden meters verderop, en op vruchtbare bodem kunnen ze ontkiemen. Zo verbouwen merels hun eigen voedsel. Slimme strategie van zowel de merels als van de bessenstruiken. Die laten hun pitten meeliften en verspreiden zich zo sneller dan ze zelf kunnen. Een beetje voorbewerking in het maagdarmkanaal kan de kiemkracht van de pitten zelfs goed doen en het onderweg besmeurd raken met vogelpoep is een opsteker: gratis mest!
Laten de pitten zich door merels en andere vogels vervoeren, die lifters hebben zelf lifters. Ik lees daarover in het afgelopen lente verschenen boek De merel van Hay Wijnhoven, in de vogelreeks waarin ik De spreeuw schreef. Wijnhoven noemt insecten die in bessenzaden leven. Zo zijn er kleine snuitkevertjes die hun eitjes leggen in de zaden van onrijpe bessen. Terwijl de bes rijp wordt, leeft de keverlarve veilig in de pit die hij al etende uitholt. Hij overwintert in de pit, verpopt zich in zijn veilige kamertje tot volwassen kever en vreet zich in de lente naar buiten.
Als de bes, waarin de kever het zaadje bewoont, door een merel wordt vervoerd, kan de kever andere bessenstruiken koloniseren. Zo is er ook een wespje dat zich in rozenbottelzaden via vogelmagen verspreidt. En er is een kleine nachtvlinder wiens rupsje in ligusterbessen leeft.
Nu is er geen insect of er bestaat wel een sluipwesp die erop parasiteert. Ook de insecten, die in pitten met merels meeliften, worden geparasiteerd. De larve van de sluipwesp eet zijn gastheerlarve op en verschijnt in de lente in diens plaats als volwassen insect.
“Merels”, schrijft Wijnhoven, “verzorgen de verspreiding van het complete setje: waardplant, parasiet en diens gastheersoort.”
(Natuurdagboek Trouw maandag 7 aug. 2017)