Losgewoelde strandschelpen
Op het strand van Schiermonnikoog is duidelijk te merken dat het enige tijd ervoor hard heeft gewaaid vanuit het noordwesten. De vloedlijn ligt vol drijvende objecten als de skeletten van zeeklitten, de skeletten van inktvissen, eierkapsels van roggen en het nodige plastic. Tegelijk liggen er veel door woeste baren losgewoelde zeeanemonen, goudkammetjes en zandkokerwormen, strand- en breedpootkrabben, en ook verse schelpdieren. Die laatste leven (in hun specifieke geval leefden) kennelijk niet ver van de kust in zee en spoelen nu aan.
Er liggen verrassend veel dubbele grote strandschelpen en zaagjes en enkele venusschelpen. Die drie soorten schelpdieren leven in een doosje van twee symmetrische kleppen. Ze horen daarom bij de weekdierfamilie van de tweekleppigen. Dat is de een na grootste weekdiergroep; de grootste is die der slakken.
De genoemde soorten zijn nu veel aangespoeld met hun beide kleppen nog aan elkaar. Sommige zijn al leeg, andere bevatten rottend vlees, vele leven nog en houden hun twee schelpen stevig dicht, en enkele staan op een kier ten teken dat hun krachten het bijna begeven.
Grote strandschelpen zijn de grootste van de vier soorten strandschelpen die op het Nederlandse strand gemakkelijk te vinden zijn. De grote worden tot ongeveer zes centimeter breed. Hun schelpen zijn dun en breekbaar. Ze leven niet ver van de kust in niet zo diep water en leven in de bovenste laag van de zeebodem. Daaruit worden ze relatief makkelijk losgewoeld. Als getij, windkracht en windrichting elkaar versterken, kunnen ze massaal aanspoelen. Dat lijkt nu het geval te zijn.
Ik vind zelden dubbele grote strandschelpen. Toch neem ik er niet een mee. Ik ben mijn schelpenverzameling juist aan het verkleinen. Bovendien zou zo’n rottend schelpdier ondraaglijk gaan stinken. Ik laat ze dus liggen voor de meeuwen en drieteenstrandlopers. Die zijn gek op verse schelpdieren.
(Natuurdagboek Trouw maandag 18 september ’23)