Late zomer, vroege lente

Late zomer, vroege lente

Grasmuur, © Jeanette Essink

Een graadje nachtvorst deert ze niet, veel planten blijven maar doorbloeien. Jakobs- en klein kruiskruid, boerenwormkruid, koekoeksbloem, duizendknoop, kamille, paarse dovenetel, stokroos, kaasjeskruid, akkerkool, duizendblad, zwarte nachtschade – tussen de tegels, in perkjes en aan de voet van straatbomen in de stad bloeien ze alsof hun leven ervan afhangt. In zekere zin hangt hun leven er ook van af. Daarom steken planten, als ze op sterven na dood zijn, hun laatste krachten in een bloem, een vrucht, zaad. Als zaad kunnen ze magere tijden overbruggen. Lukt overleven nu niet, dan later misschien. Ook de winter is een te overbruggen magere tijd. Ik zag een volledig verlepte, bruine tros windestengels in een struik hangen, haagwinde, met één uitbundige, sneeuwwitte bloem eraan.

Tussen de tegels in de stad is het trouwens iets warmer dan in de natuur, of je moet als plant al de meevaller hebben in een beschutte duinpan te staan. Ook daar bloeien sommige planten maar door.

Zwarte nachtschade krijgt witte bloemetjes met geel hartje. Ze lijken op aardappelbloemetjes en ook een beetje op de bloemen van bitterzoet. Qua vorm dan, de vorm van een oosterse muts. Zwarte nachtschade draagt donkerpaarse, vrijwel zwarte bessen. Die zijn giftig, zoals veel nachtschaden. Bessen van bitterzoet moet u ook niet eten, al houdt u nog zo van de combinatie bitter en zoet. En aardappels bevatten blauwzuur, een aan cyaankali verwant vergif.

Kamille, kruiskruid, grasmuur; het zijn plantjes die in een bloemenzee ondergesneeuwd raken, maar in de kale wereld van november wat kleur brengen. Dat duizendblad nog bloeit, is niet verrassend, maar grasmuur bloeit volgens de boeken van mei tot juli. Grasmuur kan best groot worden, maar blijft met zijn dunne stengels liggen en zal geen grote hoogte bereiken. De bloemetjes zijn klein, maar fijn, met die slanke kelkbaden. Zeker als de meeldraden rood kleuren, mag zo’n grasmuurtje er wezen.

Sommige vogels weten trouwens ook van geen ophouden, of nee, beginnen vast aan een nieuwe lente, een nieuw gefluit. Boomklevers zijn zeer actief aan het donderjagen. Door beukenkruinen vliegen ze achter elkaar aan, luidkeels ‘wietwietwiet’ roepend. Bonte spechten houden zich evenmin koest, maar roffelen heb ik ze nog niet horen doen. In de duinen bij Driehuis lachte wel een groene specht.

Merels heb ik nog niet horen zingen, maar koolmezen wel, meerdere. Toch zullen de mezen pas echt in actie komen in het nieuwe jaar, als de dagen weer lengen, terwijl de meeste planten dan ondergedoken zijn voor de winter. De vroege mezen waarschuwen vast dat er met hen niet te spotten valt. Ze hebben een boomholte of nestkast gezien op een A-locatie en claimen die vast voor de eieren. Moeten ze eerst een vrouwtje versieren, en daar helpt dat zingen bij.

Waarschijnlijk laten die mezen zich ondanks de korte, nog steeds krimpende dagen toch aan de wijs brengen door de zon. Een beetje koolmees vliegt boven de deken van mist uit, die ons steeds koude botten bezorgt. En boven die deken is het stukken warmer dan eronder. De zon straalt, het is nagenoeg windstil, ik zou ook spontaan gaan zingen.

DELEN
Reacties zijn gesloten.