Landgoed tussen de wegen
Tegen Utrecht aan schurkt zich landgoed Oostbroek. Als zoon en ik er arriveren, breekt de zon fel door duistere wolken. Het tapijt van sneeuwklokjes glimt ervan. Er staat één polletje lenteklokjes tussen, verder bloeien er sneeuwklokjes per strekkende meter. Soms zit schoonheid ’m in massa.
Boven ons tettert een boomklever boven het geraas van de A-28 uit. De snelweg schampt het landgoed, om verderop het landgoed Amelisweerd te splijten. Wij mensen leven liever tussen snelwegen dan tussen landgoederen. Boomklevers negeren het verkeergeraas. Het zijn luidruchtige jongens. Ze jagen twietend acher elkaar aan, hangen op hun kop aan de onderkant van een eikentak.
De hazelaarkatjes, berken, eiken en beuken steken prachtig af tegen de Middellandse-zeeblauwe lucht. Zoon en ik lopen een ronde. Niet ver, maant zoon. Niet ver, sus ik. We passeren een paar aangeplante, op jeneverbessen lijkende coniferen en slingeren om de vijver achter het fraaie landhuis. Zoon vergeet zijn bezwaren als het pad een lange lage brug wordt over modderige moerasbosgrond. Er komen omgevallen bomen binnen zijn bereik, waarover met de handen in de zakken nonchalant te klauteren valt.
Het verkeerslawaai klinkt intussen zo gedempt, dat koolmezen en merels zich moeiteloos laten horen. Roodborstjes en winterkoninkjes zingen en een grote bonte specht roffelt. Dan schatert er een zwarte of groene specht. Ik denk een groene, maar ik kan nooit goed horen welke van de twee het is. Ik vraag het de in boswachterstenue gehulde gastvrouw van het informatiecentrum. Ze stamelt geschrokken: “specht?” en heeft “geen idee”.
Midden in het bos poseert roerloos een blauwe reiger. Hij staat zo stil, dat hij waarschijnlijk denkt dat wij hem niet zien. Een reiger in het bos..!
(Natuurdagboek Trouw woensdag 9 maart 2016)