Kraaien om de havik
Op het gras van een niet vaak gemaaid weiland zit een hompige roofvogel. Het lijkt me een grote vrouwtjessperwer, iets groter dan de zwarte kraaien die om de roofvogel heen cirkelen. Maar door de kijker blijkt het een mannetjeshavik. Felle wenkbrauwstreep, oranje ogen, fors postuur, stevige poten.
Van veel roofvogels zijn de vrouwtjes forser dan de mannetjes, en bij geen is dat verschil zo groot als bij sperwer en havik. Dat heeft voordelen. Voor de productie van eieren is een groot lichaam nuttig, voor een vingerhoedje sperma volstaat een klein. Een groot lijf is bovendien handig om een legsel te bedekken en bebroeden. Een flinke vrouw kan haar nest beter verdedigen. Een grote vrouw jaagt op andere prooien dan een kleine man; zo zitten ze niet in elkaars vaarwater.
In een duel is een havikmannetje een kraai de baas, en de kraaien kijken uit. Wel lijken ze een wedstrijdje lefgozerigheid te doen: wie durft de vijand te benaderen en van achteren te pikken? De havik doet soms een uitval maar ondergaat het gesar verder gelaten. Waarom zit ie daar?
Wacht, op de slootoever verderop zit een andere roofvogel, een buizerd. Hij zit zo te zien op een dode soepeend, de vogelaarsterm voor (deels) witte kruisingen tussen wilde en tamme eenden. Door wie zou die eend gedood zijn? Heeft de havik hem geslagen en heeft de buizerd hem afgepakt? Of heeft de buizerd hem gegrepen en wacht de havik op zijn beurt? Een eend lijkt me meer iets voor een havik en later hoor ik dat een buurtgenote die er eerder liep inderdaad de havik op de prooi had zien zitten.
Als de buizerd wegvliegt en de eend onbeheerd achterlaat verandert er vreemd genoeg niets. Ook kraaien lusten wel eendenbout, maar havik en kraaien blijven zitten respectievelijk sarren. Ik wacht een tijd maar vervolg dan mijn weg langs het weiland. Er stapt een fazant, er dut een haas, er grazen smienten, er poseert een zilverreiger.
(Natuurdagboek Trouw maandag 7 februari ’22)