Koeten op het ijs
Meerkoeten zijn groter en plomper dan waterhoentjes, ze zijn gitzwart met rode oogjes, een witte bles en een lichtroze snavel. Ze maken dag en nacht schelle kefgeluiden, als ze in het water om ruimte wedijveren. Zoals veel groepsdieren zijn ze gebrand op een beetje privacy. Ze kunnen elkaar fanatiek te lijf gaan. Dan stevenen ze dreigend op elkaar af, met gestrekte nekken en opgezette vleugels. Komt het tot een handgemeen, dan proberen ze elkaar onder veel geklapwiek en geschetter te trappen en te knijpen. Hun handgemeen is dus een voetgevecht.
In de winter verlaten meerkoeten vaak in groepen het veilige water, om op grasland te zoeken naar zaden, larven en jonge plantjes. Dan zijn hun gele voeten zichtbaar. Dat zijn fikse stappers, met drie grijze, naar voren gerichte tenen. Daartussen zitten geen vliezen, zoals bij eenden. Meerkoeten hebben tenen met lobbige kussens. Daarmee kunnen ze voortvarend peddelen, maar ook stevig stappen. In geval van nood rennen ze allemaal gauw naar het water.
Als dat water bevroren is, en ze eerst een stuk ijs moeten oversteken om bij een wak te komen, leidt dat tot aandoenlijke taferelen. Schaatsen lukt meerkoeten niet. Laatst zag ik een grote groep over het ijs glibberen, omdat de meerkoeten mij als gevaar beschouwden. Ik richtte namelijk een verrekijker op ze. Wantrouwen de meeste vogels mensen al, mensen die ineens stilstaan en langwerpige voorwerpen op hen richten, zijn helemaal griezelig. De meerkoeten voelden zich pas veilig in het water, ze hadden geen idee dat het ijs mij niet zou houden.
Eén meerkoet bleef achter. Hij was hetzij de langzaamste van het stel, hetzij de dapperste. Misschien ook wel allebei. Toen zijn soortgenoten het zich al lang te water gemakkelijk hadden gemaakt, glibberde de achterblijver nog stumperig over het ijs. Hij minderde vaart bij het wak, en bleef als enige op het ijs staan. Daar ging hij zich onbekommerd poetsen.
(Natuurdagboek Trouw vrijdag 3 maart 2017)