Klevers en kruipers
In het loofbosje waar ik wandel zijn de boomklevers in de weer met elkaar versieren, verjagen, met territoria en boomholten. Ik zie ze soms achterelkaar aan vliegen door de kale kruinen van enorme beuken. Ik zie er af en toe een langs een stam omhoog kleven. Blauwgrijze rug, oranje buik, zware zwarte snavel. Een boomklever heeft wel wat van een ijsvogel. Maar een ijsvogel zal nooit tegen een boomstam opklimmen. Een boomklever wel.
Soms klautert een boomklever even naar beneden. Ook kan hij met zijn grijpnagels zich langs de onderkant van een tak voortbewegen. Een boomkruiper kan dat minder goed. Die klimt meestal van onder naar boven langs een stam, een beetje zigzaggend en spiralend. Eenmaal boven, dan vliegt een boomkruiper liever terug naar beneden dan dat hij kruipt. Dan vliegt hij meeestal naar een andere boom, om die te beklimmen.
Boomkruipers zijn kleiner en slanker dan boomklevers, hebben een bruine rug en witte buik, hebben een rank snaveltje dat krom is. Boomkruipers lijken volstrekt niet op boomklevers. Dat mensen ze toch vaak verwarren, komt door hun naam. En door hun verticale looprichting langs de stam. Een koolmees die dat bij uitzondering eens een keer doet, loopt het risico voor een boomklever of -kruiper te worden aangezien.
Boomkruipers en -klevers verschillen ook nog eens hemelsbreed van elkaar in het geluid dat ze maken. Zo bescheiden als het hoge liedje van de kruiper, zo brutaal en luidruchtig klinkt het lied van de klever. Een lied is een groot woord voor het luide “wieuwieuwieuw” dat nu door menig lenteloofbos schalt. Met wat geluk hoor je ze niet alleen, maar zie je ook boomklevers. Bijna zo mooi als ijsvogels.
(Natuurdagboek Trouw woensdag 29 april 2015)