Kevers met lange neuzen
Iedere nazomer verzamel ik zaden van stokroos. Ze staan in vele voortuinen en hangen lonkend over de tuinhekjes. Ze zijn zelfs populair in tegeltuintjes in de binnenstad: uit een halve gelichte tegel torenen de bloemen ruim twee meter op. Ik heb een voorkeur voor donkerpaarse.
Zulke makkelijke kostgangers met mooie bloemen – echt wat voor mij. Ik strooi de zaden elk jaar over en buiten alle perken, maar er groeit nooit iets op. Zijn ze niet opgewassen tegen de concurrentie in mijn wildernis? Worden de kiempjes door de slakken in de kiem gesmoord? Of eten vinken, mussen, merels en spreeuwen de zaden al op, voordat ze uitkomen? Ik geef zelf het bosje aan de zuidkant de schuld. Het laat te weinig zon door; stokrozen worden graag in het zonnetje gezet.
Komende lente ga ik het nog één kleer proberen en pak ik het minder gemakzuchtig aan, door de zaden eerst in potten te laten kiemen. Hetzelfde ben ik van plan met de halfwilde, blauwe lupinezaden die nooit opkomen. In mijn tuin doen blauwe en paarse bloemen het relatief goed, misschien doordat ze meer gifstoffen bevatten die slakken niet blieven.
Frits Schuurman heeft meer succes met zijn stokrozen, al trof zijn vrouw er kleine kevertjes op aan, met neuzen als injectienaalden. Dat zijn stokroossnuitkevers. Naar verhouding heeft geen enkele (snuit)kever zo’n lange snuit. Het is eigenlijk een getuite mond. Voorin de punt zitten de kaakjes waarmee de kevers stokrozen opeten. Tegen de tijd dat de stokrozen daar last van zouden kunnen krijgen, zijn ze allang uitgebloeid en stervende. De kevers zijn geen reden tot paniek!
Stokroossnuitkevers komen uit Azië en zjin pas in 1993 voor het eerst in Nederland gezien. Maar nu hebben ze zelfs Schuurmans tuin bereikt.
(Natuurdagboek Trouw woensdag 26 okt. 2016)