Kakofonie van rietgezang
De rietzanger die ik hoorde zong een ingetogen, aarzelend “karrekarriekietkiet”, zodat ik dacht met een kleine karekiet van doen te hebben. Maar een vogelaar wees me erop dat dat wel heel vroeg zou zijn, karekieten komen pas eind april. Rietzangers imiteren andere vogels en omdat ze het riet delen met karekieten doen ze die vaak na. Dan wisselen ze “karrekarriekietkiet” weliswaar af met andere klanken, maar deze was nog aan het oefenen. Subzang, noemen vogelaars dat.
Intussen, vijf koude lentedagen later, zijn er meer rietzangers en zingen ze al wat geoefender. Ze kunnen dag en nacht door riedelen, een kakofonie van meestal krassende geluiden. Overdag zijn ze zichtbaar, hoog in het gele riet, waar ze dwarrelende baltsvluchtjes maken, waarbij ze zich als een parachuutje terug laten zeilen. Ze zijn minder bruin dan veel andere kleine bruine vogels, ze hebben een donkere kruin en oogstreep met daartussen een helderwitte wenkbrauw.
Houden karekieten van rietstengels in het water, waar ze hoog en droog hun nestje aan hangen, rietzangers houden van iets droger riet, waar andere planten en wilgjes in groeien. Ze bouwen hun nest laag in een struik of plant. Daar worden één of twee gezinnen grootgebracht, waarna de rietzangers in augustus alweer naar Afrika vertrekken.
Een maand na de rietzangers zullen hun neven de bosrietzangers arriveren. Die imiteren nog veel gretiger andere vogels, ook Afrikaanse die ze ’s winters ontmoetten, en zingen net als rietzangers dag en nacht door, maar hebben een nóg afwisselender en chaotischer repertoire. Ze ratelen en fluiten en krassen erop los, soms even langzaam en zacht, dan weer snel en luid. Zingen rietzangers vooral in riet met oeverplanten en hier en daar een verdwaald boompje, bosrietzangers zingen onder dekking van ruige oevervegetatie van brandnetels, wilgenroosjes en koninginnenkruiden, met bosjes en hier en daar wat riet.
(Natuurdagboek Trouw donderdag 11 april ’19)