Houterige rups
De eiken staan in het blad. Alles staat zo onderhand in het blad. Dat weten de rupsen ook. Onder eiken en andere loofbomen hangen ze aan hun draadjes. Ik fiets met de kinderen naar een zwemplas. Daar verwonder ik me over de flanerende badgasten. Bloot is taboe, het naaktstrand aan deze plas is opgedoekt, maar de badpakken zijn sexier dan ooit. En de mooie, jonge mensen lopen naar de kiosk, en terug, ze lopen heen, ze lopen weer. Ondertussen nadert er iets van boven, uit een berk. Ik heb niets door. Ik lig op mijn handdoek te lezen. Zoon en vriendje graven havens en dochter en vriendin liggen op gepaste afstand te zonnen. Als ik wil gaan zitten, zegt dochter: ‘eeuw, een beest in je haar’. Ik duik direct terug en zie een houterige rups aan zijn draad hangen. Een imitatietwijgje, met grijppootjes. Een soort spanner is het, zo’n rups met pootjes voor en pootjes achter en pootloosheid daartussen. Zodat hij niet golvend kruipt, maar afwisselend zijn rug strekt en bolt. Deze kruipt niet, deze hangt. En zwaait rond. Van aanraking door mij moet hij niets hebben. Ik denk: het zal wel een berkenspanner zijn, maar ik vraag het een rupsenfluisteraar die me verraadt dat het een gepluimde spanner is. Dat is een oranje nachtvlinder met dunne, zwarte vleugelstrepen. Maar gepluimde spanners vliegen pas in de herfst. Nu zijn ze rups. Van april tot in juni hangen en kruipen ze in loofbomen of struiken. Daarna verstoppen ze zich in de grond, waar ze verpoppen tot vlinder. Mijn exemplaar hangt aan mijn vinger en klimt erop. Ik zet hem op een blad.