Het waterhoen is terug
Ha daar zijn ze weer! Of beter: daar is ie weer, het waterhoen. Vorig jaar bezochten twee waterhoentjes mijn tuin elke dag, om zaden op te pikken en zelfs uit de boom te halen. Toen de vijver achter mijn huis vorige week bevroren raakte, stapte een waterhoen de oevers op en hij of zij herontdekte mijn tuin. Of het een van de hoenders van vorig jaar is, weet ik niet, zoals ik ook niet weet waar zijn of haar partner gebleven is.
Dan komen die vogels dagelijks in mijn tuin en weet ik nog niks van ze. Zou ik ze beter willen leren kennen, dan zou ik ze moeten uitdossen met een herkenbaar teken. Een kleurring, vleugelmerk of halsband bijvoorbeeld. Daarvoor zou ik ze moeten vangen. Ik laat vogels liever lopen. Bovendien zouden ze na een vangst waarschijnlijk niet meer in mijn tuin durven komen. Ik kan ze natuurlijk op een andere plek vangen, maar enfin, ik leg me er maar bij neer dat mijn band met de waterhoentjes oppervlakkig blijft.
Hoe die waterhoentjes rondstappen op hun lange tenen, waarmee ze rondsluipen alsof ze door breekbare kleinoden moeten laveren, terwijl ze ook als een raket weg kunnen spurten. Of vliegen: de boom in bijvoorbeeld, waar hun lange tenen handig klimgereedschap blijken te zijn.
Ik vind ze aandoenlijk met dat schokkerige lijf, die roodgele snavel en het parmantige wipstaartje. Dat laat in opgerichte houding twee witte strepen zien, een omgekeerde V. Een signaal naar soortgenoten? Wat willen ze er dan mee zeggen?
Wellicht waarschuwen ze elkaar voor vijanden. De Duitse bioloog Christoph Randler bestudeerde het gewip met staarten door waterhoentjes en zag dat ze veel driftiger met hun staart wipten als ze geluiden van roofdieren hoorden. Op geluiden van soortgenoten reageerden ze minder wippend.
Mij beschouwen ze alleen als vijand als ik plotseling stil blijf staan. Lopend kan ik ze rakelings passeren; ze wippen niet extra met hun staart.
(Natuurdagboek Trouw dinsdag 20 feb. 2018)