Het stoffige overschot van een bosmuis

Laatst keek ik uit het raam en zag ik een muis over het terras hollen. Muis glipte de hoek om, onder een schutting door en weg was ie.
Het was een bosmuis, met relatief lange staart en grote oren. Hij rende met voor zo’n klein beestje een bewonderenswaardige snelheid, maar of ie snel genoeg was om aan een kat te ontkomen? Ooit had ik woelmuizen, spitsmuizen, een mol, een woelrat en een egel in de tuin. Een woelrat is een soort minicavia. Spitsmuizen kunnen zich als gezin per trein verplaatsen: de jonkies in een rij achter moeder aan, met hun snuit op de staart van broer of zus voor hen.
Al die knagers, grazers en gravers zijn uit mijn tuin verdwenen. Ik denk dat katten daar de oorzaak van zijn. Alleen van de mol verdenk ik slakkengif en de verdwijning van de egel lijkt me ook niet aan katten liggen. Egels lijden meer onder honden en auto’s.
Met het verdwijnen van spitsmuizen, mol en egel nam de hoeveelheid slakken enorm toe. Bosmuizen lusten zaden zowel als slakken en zouden in mijn tuin een goed bestaan op kunnen houden. Afgezien van die katten dan. Omdat ik de levendigste tuin in de buurt heb, komen alle buurkatten er op hommels, vlinders, vogels en muizen jagen. Je zou het een ecologische val kunnen noemen.
Laatst kwam ik thuis en trof ik mijn zoon en zijn vriendin aan, die vertelden dat ze in de tuin een muis zagen, en dat die door een kat was gepakt. Even stelden wij de hypothetische mogelijkheid voor dat we een hond zouden loslaten, of dat de buurtsteenmarter die kat in zijn nek zou grijpen, en of de kattenbaasjes dan ook schouderophalend ‘dat is de natuur’ zouden zeggen, maar wij verwierpen de hond als optie. Wat de steenmarter deed, was zijn zaak.
De volgende dag liep ik een ronde door de tuin en strooide ik wat vogelvoer op een relatief veilige plek. Verderop vond ik de muis langs het tuinpad, of wat ervan resteerde. Het stoffige overschot van een bosmuis.
(Natuurdagboek Trouw donderdag 29 april 2021)