Genoeg rupsen-nooit-genoeg

‘Zet eens op je vinger’, zegt Rob Bijlsma, terwijl hij een enorme, harige rups uit de hei pakt. ‘Krachtig beestje hè?’ Mijn metgezel knikt. ‘Net een babyhandje dat je vinger beetpakt’, zegt ze. ‘Sommigen krijgen jeuk van die haren’, zegt Rob. Metgezel bevrijdt vlug haar vinger. De rups gaat terug in de hei. ‘Het barst van die beesten’, zegt Rob, ‘ideaal voor late koekoeken op doortrek. Die zijn er dol op.’
De rupsen zelf zijn gek op struikhei en kruipwilg. Het zijn veelvraten – zo heten ze. Ze poepen dagelijks zowat een zevende van hun lichaamsgewicht uit. Rob zag hoe koekoeken de rupsen driftig heen en weer zwiepten. ‘Zo meppen ze de poep eruit.’ Rob onderzoekt alles wat hem opvalt. Hij zette 149 rupsen gevangen en op dieet. Volgens hem waren ze na een etmaal wel leeg gepoept. Ze verloren in dat etmaal 14.9 procent van hun lichaamsgewicht, ongeacht of ze groot en zwaar (tot vijf gram) of klein en licht (vanaf 0,4 gram) begonnen met vasten. ‘Ze poepten vier tot wel zestien keutelproppen uit’, zegt Rob, ‘ gemiddeld 9.3 per rups. Een koekoek doet er dus verstandig aan zo’n rups leeg te meppen.’
Als ze volgroeid zijn, is hun honger gestild. Ze komen de winter door zonder maaltijd, verscholen onder de hei. Op warme dagen in maart kruipen ze soms de hei op, om te zonnebaden. In april spinnen ze een cocon van onder meer hun eigen haren. Daarin verpoppen de kleurige rupsen zich tot bruine nachtvlinders.
De koekoeken zijn nu wel vertrokken, maar als hier straks een klapekster neerstrijkt, weet hij niet wat ie meemaakt, zo’n rupsenweelde.