Een (grote blauwe) haai op Schiermonnikoog

Foppe Schut, fotograaf te Amsterdam, was op Schiermonnikoog waar hij vandaan komt en opgegroeid is. Hij wandelde over het Rif, de strandvlakte aan de westkant van het eiland. In de verte lag iets zeehondachtigs wat bij nadering een haai bleek te zijn. Dood maar kakelvers.
Een dode vis blijft nooit lang fris. Afgezien van rottingsprocessen slaan strandvlooien en strandvliegen toe en zijn meeuwen er als de kippen bij. Een gave vis vind je dan ook niet vaak. Een haai vind je al helemaal zelden en dan nog wel een blauwe haai, of grote blauwe haai, zoals ie officieel heet.
Bijna twee meter schoon, zij het niet aan de haak. Blauwe haaien komen wereldwijd in tropische en gematigde zeeën voor, alleen rond de polen ontbreken ze. Ze zijn uitstekend uitgerust voor de jacht, met een slank, gestroomlijnd lijf dat als een torpedo door het water schiet. De lange staartvin en nog langere borstvinnen zorgen voor een ongekende wendbaarheid.
Met zo’n snel leven belandt een blauwe haai soms waar hij niet wil zijn. In visnetten bijvoorbeeld en aan lange vislijnen, waar er veel sneuvelen. Of op het strand van Schiermonnikoog, want wat moet ie daar nou? De Noordzeevissen die hij eet zitten doorgaans in dieper water. Verdwaald?
Heel zelden, als een in ondiep water verdwaalde blauwe haai schrikt van een zwemmer of surfer, dan wil hij wel eens bijten. Sinds 1580 wordt dat bijgehouden en zijn er dertien blauwe-haaienbeten gedocumenteerd, waarvan vier met dodelijke afloop. Omgekeerd is het dodenaantal hoger. Dat aantal wordt niet bijgehouden en is ook niet bij te benen. Om de achteruitgang door visserij te stoppen, adviseren biologen de wereldwijde vangst te beperken tot 39 miljoen kilo, ongeveer 350 duizend blauwe haaien per jaar, maar dat advies wordt in de wind geslagen.
De eilander haai is naar Naturalis in Leiden vervoerd, waar ie op alcohol staat. ‘Proost!’ mailt fotograaf Schut.
(Natuurdagboek Trouw woensdag 5 januari ’22)