Duiven boven de graven
Begraafplaatsen in steden zijn vaak oases van rust. In Nederland althans staan er meestal veel bomen en struiken. In Haarlem is dat zeker het geval. Daar rusten de overledenen onder kleurige souvenirs, waarin hun nabestaanden troost zoeken. De doden vinden plastic molentjes, bloemen en kaarsenhouders misschien ook mooi. En anders kunnen ze toch niet protesteren. De stille graven met sobere opschriften vind ik ontroerender. Maar mijn blik dwaalt altijd gauw af…
Mijn blik dwaalt af naar het onvermijdelijke roodborstje dat op een hek zit te zingen, zijn borstje opvlammend in de lage zon. Mijn blik dwaalt naar de merel die bladeren doet opdwarrelen en die vervolgens roepend wegvliegt. Een merel is een bezienswaardigheid aan het worden. Mijn blik dwaalt omhoog naar de gaaien die eikels verzamelen en naar de oogverblindend groene schichten van parkieten, tussen gele kruinen voor het onbewolkte blauw.
Daarboven valt ook de grote hoeveelheid houduiven op. Voordat wij ons platteland steriliseerden werd het bevolkt door honderdduizenden, misschien wel miljoenen houtduiven die maïskorrels en andere graantjes meepikten. Zo dramatisch als de Amerikaanse trekduif is het hen niet vergaan, er zijn nog houtduiven en hier en daar zijn er zelfs veel, zoals boven deze begraafplaats.
De duiven klapwieken. Ze zijn denk ik bezig met het inventariseren van hun slaapplaatsen. Sommige settelen zich al op een boomtak, schudden zich eens lekker uit en lijken hun plek te hebben gevonden. Ze rangschikken een veertje hier, ze poetsen een veertje daar, ze strekken een vleugel en een poot.
Ik hoor ze niet koeren. Dat hadden ze best kunnen doen, houtduiven koeren het hele jaar door, zoals ze ook het hele jaar door kunnen nestelen en eieren leggen, al is november beslist dalurentijd. Nog een week of vijf, rond de zonnewende, dan gaan de duiven weer los, dan begint de ornithologische lente.
(Natuurdagboek Trouw dinsdag 13 november ’18)