De onderschatte tuinfluiter
In het moerasbos waar we lopen zwijgen de meeste fitissen en zwartkopjes, terwijl de tuinfluiters zich van hun liederlijkste kant laten horen. De drie soorten zangers zijn rijkelijk aanwezig in dit vochtige, dichtbegroeide loofbos. Maar fitissen en zwartkopjes zitten zo onderhand op de eieren en hoeven niet meer te zingen om een partner te verleiden.
Tuinfluiters wel. Tuinfluiters keerden later terug uit tropisch Afrika. Ze broeden bij ons, maar vele trekken nog veel verder. Ze broeden tot in Lapland. Ze verbergen zich in dichter struikgewas dan zwartkopjes, vaak op vochtig terrein, zoals dit moerasbos. Hier en daar zingt luid en duidelijk een tuinfluiter.
Een tuinfluiter fluit een mereldeuntje, maar dan hoger en sneller dan een merel zijn deuntje fluit. Een zwartkopje zingt ook een merelliedje, maar scheller en gevarieerder dan een tuinfluiter. En hoe goed een zwartkopje zich ook weet te verbergen, hij is een open boek vergeleken met een tuinfluiter. In de struiken speuren we geduldig om er één te zien.
Dat lukt wel, we zien er drie. Maar als wij een tuinfluiter zien, ziet ie ons ook en hij ziet ons waarschijnlijk minder graag dan wij hem. Iedere keer dat we er één mooi in beeld hebben, hipt of fladdert hij meteen uit beeld. Tuinfluiters zijn zo schuw als nachtegalen.
In de laatste Vogels, het blad van Vogelbescherming, schrijft Ruud van Beusekom een ode aan deze onderschatte vogels met hun “muisgrijze nek, okerbruine zweem op de flanken, delicate witte oogring, donkerbruine ogen, blauwgrijze poten en witte randjes op de toppen van de slagpennen”. Een vogel voor fijnproevers. Wie erin slaagt een tuinfluiter in het vizier te krijgen, is volgens Van Beusekom een goede vogelaar.
(Natuurdagboek Trouw woensdag 18 mei 2016)