De lotgevallen van merel Truus

Een groot geworden jeugdvriend van me had twee vaste kostgangers in de tuin. Dagelijks schuimden merelman en merelvrouw de tuin af op kruimels, regenwormen, slakken. Jeugdvriend en diens geliefde noemden de merels Truus en Henk, gelukkig geen Henk en Ingrid. Henk was zwarter dan de andere merelmannen, Truus bonter bespikkeld dan de andere vrouwen. Ze had een lente eerder al kuikens grootgebracht (foto).
Truus en Henk vormden een veelbelovend koppel. Het kon niet lang meer duren of er zouden twijgen tot nest gevlochten, eieren gelegd, doetjes van merelkuikens gevoerd worden. Niets stond het merelgeluk nog in de weg.
Tot die keer dat jeugdvriend kruimels strooide. Dat werd altijd door Truus en Henk op prijs gesteld. Dat u niet denkt dat ik hem vanwege die kruimels de schuld in de schoenen wil schuiven. Truus en Henk lieten zich de kruimels smaken en hipten onbekommerd rond. Plotseling flitste er een torpedo door de tuin. Een sperwer! Pats, daar greep hij Truus. Jeugdvriends adem stokte. Sperwer plofte twintig meter verderop met één klauw vol Truus neer, naast een paar struiken. De roofvogel keek even rond en bereidde een dodelijke snavelhauw voor, toen al even plotseling een kat uit de struiken op de sperwer afsprong. De sperwer maakte dat ie weg kwam en liet Truus los. De merel bleek nog te leven. De volgende dag zag jeugdvriend haar scharrelen, verfomfaaid en traag. Hij keek hoe ze eraan toe was. Moest hij haar vangen en oplappen? Maar ze vloog weg. Truus was er nog een dag of twee, daarna is ze niet meer gezien. Henk wel, die hipt en vliegt nog rond, en versierde na een verrassend korte rouwperiode een nieuwe vrouw. Jeugdvriend noemt haar Trudy.