Boerennatuur

Blij verrast was ik laatst, toen Wereldnatuurfonds-directeur Johan van den Gronden in Trouw verklaarde dat zijn organisatie zich niet langer zou beperken tot nieuwe wildernissen, maar ook plattelandsnatuur ging omarmen. Nederland heeft oude cultuurlandschappen die je nergens anders vindt en de bijbehorende soortenrijkdom aan planten en dieren is er vanouds groter dan waar ook. Vanouds, want met machines, vergif, kunst- en drijfmest hebben we het leven er al aardig uit weten te jagen. Dat het WNF samen met bedrijven als Campina en Rabobank aan boerennatuur gaat werken, is dus veelbelovend.
Beloften zjin er om waar te maken. Stel nou eens dat ik mijn tuintje inzaai met olifantsgras, in de hoop op een spontane vestiging van wilde olifanten. U zou mij geestelijk verminderd toerekeningsvatbaar verklaren. Toch heb ik heel wat gesubsidieerde randjes zonnebloemen en grassen langs onze akkers gezien, waar die laatste leeuwerik echt niet ging broeden. Over zo’n smal randje hoeft maar één boerderijkat te sjouwen, of het nest is gevonden. En dan moet de trekker er ook nog langs, want die rijdt liever over een natuurrandje dan over het gewas.
Nee, voor boerennatuur is meer nodig dan een plukje klaver hier en een knotwilg daar. Daar help je leeuwerik en grutto evenmin mee als een olifant met mijn gazon. Als je daar geld aan besteedt, geef je in een groen camouflagepak vermomde inkomenssteun, ten koste van het budget voor natuur. Maar daar zal Van den Gronden wel voor waken. Hij liet zich informeren door onder anderen experts van De Werkgroep Grauwe Kiekendief en door ecologen van de Rijksuniversiteit Groningen, bij uitstek degenen met verstand van natuurbeheer op het platteland. Ik kijk uit naar de resultaten!
(Natuurdagboek Trouw woensdag 4 feb. 2015)