Beverspoor

Tegen de avond struinen een vriend van me en ik door een zompig beekdal in Drenthe. Het is een gebied waar we allebei graag komen. Oud bos, houtwallen, hooilanden, heidevelden en akkers wisselen elkaar af. Daardoorheen kronkelen beken. In de lente en zomer kun je er orchideeën en andere bijzondere planten vinden. Bovendien baltsen er dan watersnippen, diedeljoën er wielewalen en lachen er groene spechten. In de herfst zijn er paddestoelen. En ’s winters kun je door de bomen het bos zien, er zit geen blad meer in de weg.
Ree, vos, bunzing en konijnen; voor zoogdieren moet je hier wezen. Vriend heeft er van de nazomer een bever gezien. We vinden algauw vraatsporen: de stompjes van doormidden gebeitelde wilgen.
Een jaar of tien geleden zijn bevers uitgezet langs de Hunze. Drie jaar geleden zijn daar voor het eerst jonge bevers gezien. Vanuit de Hunze zijn de mobiele knaagdieren blijkbaar naar het zuiden uitgezwermd. Nu nog leven de Drents-Groningse bevers geïsoleerd, straks vinden ze vast de weg naar hun soortgenoten in Flevoland en langs de grote rivieren.
Het regende ’s middags, maar nu is er een oranje avondlucht. Die glinstert in de beek, als we ons verdekt opstellen. Wie weet zien we een bever voorbijzwemmen. We houden ons stil. Dat geldt niet voor de winterkoninkjes die elkaar het bos uit proberen te tetteren. Ze schieten als zwarte stippen de beek over, bijna onzichtbaar in de vallende nacht.
Wintervlinders ontwaken en fladderen schimmig rond. Enorme V-formaties ganzen gakken over, een ransuil kermt. De avondkou kruipt door jas en broek en laarzen. Ik huiver en wip met mijn tenen. De beek kabbelt maar een bever zien we niet.
(Natuurdagboek Trouw 28 nov. 2013)