Appeltak op de grond

Midden op het bospad zit op de grond een groene vlinder met gespreide vleugels. Er passeren wandelaars, ruiters, gehelmde bosfietsers, honden, kinderwagens, huifkarren, crossmotoren – geen voertuig is te dol, of het rijdt in ’s lands natuur. De groene vlinder blijft zitten. In het vrij donkere bos, op de donkere ondergrond, valt hij op. Zijn groen is licht, alsof er een waas van wit poeder overheen zit. Dat opvallende zou zijn redding kunnen zijn, zolang de bosfietsers, ruiters en crossmotoristen alert reageren en bereid zijn een stapje opzij te doen.
Er zijn meer groene vlinders. Ze lijken op elkaar, maar deze heeft als enige rode vleugelpuntjes. Dit is een gewone soort, met een ongewone naam: appeltak. Grappig dat iemand ooit zo’n naam bedacht voor een vlinder, waarschijnlijk omdat hun rupsen op een takje kunnen lijken. Appeltakken hebben geen duidelijke boomvoorkeur. Beuken, eiken, meidoorns, haagbeuken, berken en zeker, ook appelbomen vallen onder de eetlust van hun rupsen. Zolang er loofbomen zijn, zijn er appeltakken. Ze komen in bijna heel Europa voor, in Noord-Afrika en West-Azië. De rupsen komen de winter door op een dieet van loofbomenbast. Ze kunnen grijs zijn of groen, maar lopen allemaal door zich beurtelings op te frommelen en zich dan weer te strekken. Rupsen die zo lopen, worden spanners genoemd. De vlinders waarin ze transformeren heten ook spanners, wat dus niets te maken heeft met hun gespannen vleugelhouding of andere spannende zaken.
Appeltakken vliegen in mei en juni, gaan dood na het leggen van eitjes waaruit rupsen kruipen, die zich in augustus en september tot de tweede generatie vlinders ontpoppen. De appeltak op het bospad is van de tweede generatie.