Appelboom, hangplek voor merels
De appels in mijn boom zijn rijp en geel. Dat is te merken. De merels zijn dagenlang aan het appels eten. Met hun vijven tegelijk hangen ze rond in de kruin. Een man, een vrouw en drie volgroeide jongen; een compleet merelgezin laaft zich aan mijn appels. Ze zijn dan ook heerlijk. Er blijven er genoeg over voor onze eigen consumptie. Sterker: ondanks de merelhonger krijgen we ze nauwelijks op.
De merelneiging om nu eens hier, dan weer daar een hap uit een gave appel te pikken, is in strijd met mijn ingebakken besef van efficiëntie. Het oude moet eerst op. Ik spreek ook geen drie pakken hagelslag tegelijk aan.
Maar zulke overwegingen kennen merels waarschijnlijk niet, hoewel ze soms een appel bijna helemaal uithollen. De schil blieven ze niet, het gaat hen om het vruchtvlees. Hoe rijper en zachter dat is, des te lekkerder vinden ze het. Zelfs voor rotte appels deinzen ze niet terug, integendeel, liever rot dan onrijp. Er zijn wel grenzen; voor de totaal doorgerotte exemplaren op de grond trekken ze hun snavel op. Eerst wilden ze vooral gevallen appels eten, omdat die zachter waren, maar nu de hangjongeren rijp zijn, nemen ze die. In de boom is het bovendien wel zo veilig voor de katten die zoals in iedere woonwijk met tientallen door de tuin sluipen en daar poepen, pissen, haarballen uitkotsen en vogels doodmaken.
Soms storm ik naar buiten om een kakkende killerkat weg te jagen. Maar de merels laat ik. Ze weten dat, ze vluchten niet voor mijn armgezwaai weg, zoals de katten. Merels zijn een mooie bestemming voor de appels. Ze geven de vogels een gezonde bodem mee voor de komende zes magere maanden.
(Natuurdagboek Trouw woensdag 9 sept. 2016)