Allemaal naar het licht!

Aan bomen knuffelen ben ik nooit begonnen. Niet dat ik ertegen ben – beter een boom knuffelen dan kappen. En voor de knuffelaar voorziet het in een behoefte. Ik kan me niet indenken dat een boom er plezier aan beleefd, maar ik denk ook niet dat een boom er last van ondervindt.
Anders dan Peter Wohlleben dicht ik bomen geen menselijke eigenschappen toe. Een bos is een complex en fascinerend systeem, maar dat bomen elkaar doelbewust helpen, lijkt me wishful thinking. Ik zie de bomen in het bos elkaar genadeloos beconcurreren om dat beetje zonlicht. Een eenzame den of eik groeit in de breedte, om zoveel mogelijk zonlicht te vangen. Maar in een bos blijft de elite die het puberstadium overleeft domweg omhoog streven, jaar na jaar, waardoor alle bomen datzelfde beetje licht blijven vangen. Al die inspanning om te voorkomen dat de buren meer krijgen dan jij. Met een fractie van de door Wohlleben toegedichte intelligentie zouden die bomen afspreken allemaal laag te blijven, om zonder overbodige inspanning het licht eerlijk te verdelen.
Enfin, het schriftelijke boomgeknuffel van Wohlleben ging vooraf door het populaire omhelzen van bomen. De bekendste bomenknuffelaar is prinses Irene. Je kunt daar lacherig over doen, maar zou een bomen knuffelende koningin niet verkieslijk zijn boven een koning die bier drinkt met Poetin? En is bomen knuffelen zoveel gekker dan honden of katten knuffelen? De laatste zijn zachter; dat geeft voor mij de doorslag. Ik knuffel ook geen schuurpapier of vuursteen. Maar als knuffelen tot tevredenheid stemt, zou ik zeggen: doen.
Soms lees ik gemiste klassiekers die ik destijds niet voor mijn schoollijst las. Onlangs las ik Archibald Strohalm, dat malle debuut van Harry Mulisch. Archibald is een beetje gek en vindt troost bij een grote, oude boom, waartegen hij zich liefkozend aanvlijt. Mulisch schreef het in 1951, lang voor Irenes coming-out.
(Natuurdagboek Trouw maandag 23 mei 2022)