Zonaanbiddende vuurvlinder

Sommige vlinders (en zweefvliegen en bijen) blijven tot in de herfst rondvliegen. Dat kunnen ze omdat er laat- en doorbloeiers zijn. Een doorbloeier is Jakobskruiskruid, één van de beste insectenplanten in het universum. De meeste Jakobskruiskruiden zijn uitgebloeid, maar enkele bloeien door. Ik zie er een in herfstbloei, met een prachtig vlindertje erop, oranje met zwart en bruin, dat goed kleurt bij het geel van Jakobskruiskruid.
Het is een kleine vuurvlinder, een soort die ik nooit zoveel zie als bijvoorbeeld dagpauwogen en koolwitjes, maar die ik in de lente en zomer toch frequent tegenkom. De eerste vertoont zich aan mij altijd eind april, de laatste eind oktober. Daarna leeft de soort door als eitje en rups, om zich in april weer te verpoppen tot vlinder.
Kleine vuurvlinders houden van zon. Zelfs op zonnige winterdagen wil een rups wel eens uit de strooisellaag omhoog kruipen om een straaltje mee te pikken. Hij of zij zal dan ook een hapje nemen van een plant die goed smaakt: schapenzuring of veldzuring. Kleine vuurvlinderrupsen knabbelen van de onderkant van blaadjes. De rupsen zijn nogal gedrongen: kort en dik, en ze zijn groen met auberginekleurige lengtestrepen.
De vlinders vliegen en zitten ook graag in de zon. En als de vrouwtjes eitjes afzetten, doen ze dat alleen als de zon schijnt. Schuift er een wolk voor de zon langs, dan houden ze even in, om de eileg te hervatten, zodra de zon weer doorbreekt. De eitjes zijn niet ovaal, maar rond, met kleine butsjes erin, als miniatuur-golfballetjes.
De vlinders zijn de hele zomer te zien, maar half mei, midden juni en eind september tot begin oktober pieken hun aantallen. Dat komt doordat ze als vlinder maar kort rondfladderen, en drie generaties nodig hebben om de herfst te halen.
Er leven in Nederland ook bruine vuurvlinders, zij het veel minder dan kleine. Nog zeldzamer is de grote vuurvlinder die nog maar op één plek voorkomt. Die twee soorten vliegen nu niet meer. Heel soms zijn kleine vuurvlinders niet oranje, maar wit of lichtgeel.
(Natuurdagboek Trouw, donderdag 9 oktober ’25)