Witgat(je)

Een van de vroege doortrekkers die na het broedseizoen ons land aandoen is het witgatje, tegenwoordig de witgat genoemd. De commissie van Ornithologen Met Verstand Van Vogelnamen houdt niet van verkleinwoorden. Ik ook niet, behalve bij sommige planten- en vogelnamen. Rozenkransje, madeliefje, vergeet-me-nietje. Roodborstje, winterkoninkje, goudhaantje. En witgatje dus. Klinkt toch vriendelijker dan witgat. Witgat klinkt als bleekscheet.
Witgatjes zijn steltlopers die langs oevers scharrelen en waden. Ze lijken op bosruiters en oeverlopers. Net als witgatjes passeren die laatste twee ons land in de lente en nazomer. Van witgatjes blijven er trouwens altijd wel een stuk of wat de hele winter plakken.
Van boven zijn witgatjes donkergrijs, van onder wit. Hun buik althans, hun borst en hals zijn grijs. Ze hebben geelgroene poten. Als ze wegvliegen valt hun spierwitte achterwerk tussen de donkere vleugels op.
Een bosruiter heeft ook een witte kont, maar minder opvallend. Hij waadt op gele poten, heeft geen scherpe lijn tussen grijze borst en witte buik, maar een geleidelijke kleurovergang. Bosruiters hebben veel meer witte en bruine spikkels op hun rug.
Oeverlopers tenslotte hebben een met witgatjes vergelijkbaar verenkleed, maar dragen witte schouderbandjes. In de vlucht blijken hun kont niet wit te zijn. Als ze langs de oever lopen, doen ze dat graag in een voorovergebogen houding, klaar om te pikken. Ze laten hun staartje opvallend vaak wippen, waarin ze weer wat op een kwikstaart lijken.
Witgatjes broeden in Scandinavië, Finland, Rusland en Wit-Rusland, de Baltische landen, Oekraïne, Polen en Duitsland. En anders dan je van zo’n steltloper zou verwachten, broeden ze het liefst in bomen. Daar gebruiken ze soms oude nesten van bosvogel voor, of heksenbezems. De bossen waar ze broeden zijn zompig.
Nu, op trek, zijn ze te zien in moerassen en langs plassen. Bosruiters en oeverlopers wagen zich ook wel bij brakke of zoute slenken op kwelders. Als ze verder naar het zuiden trekken, vliegen ze vaak ’s nachts. Dan kun je soms zelfs boven steden hun drietonige, schelle roep horen.
(Natuurdagboek Trouw, vrijdag 8 augustus ’25)