Kommavlinder, kale jonker, blauwe knoop

Met natuuronderzoeker Klaas Jager wandel ik door een heide in Zuidoost-Friesland. Het is augustus: vliegtijd van de kommavlinders, die hij elk jaar telt. Ze leven in een klein deel van het gebied. Daar groeien de grassoorten waar deze vlinders hun eitjes op afzetten, zoals schapengras en diverse struisgrassen. Kommavlinders overwinteren als eitje, in de lente verschijnen de rupsen. Ze zijn zeldzaam: op het vasteland van Friesland komen ze alleen in dit gebied voor.
Kommavlinders zijn kleine, oranjebruine vlinders. Ze horen bij de familie van dikkopjes en lijken het meest op het groot dikkopje, dat veel algemener is. Het groot dikkopje is egaler oranje en zijn vliegtijd loopt op zijn eind; we zien er niet een. Wel zien we twee zwartsprietdikkopjes. Alle dikkopjes hebben een karakteristieke, driehoekige vorm en een brede kop met grote zwarte ogen. Die geven de vlinders een verbaasd uiterlijk.
Klaas brengt me naar een veldje met brandnetels, engelwortels en kale jonkers. De engelwortels huisvesten zweefvliegen en kevers op hun witte schermbloemen, en rond de diep roze bloemen van de kale jonkers zwermen hommels, koolwitjes en distelvlinders. Kale jonkers zijn distels.
‘Daar zit er één’, wijst Klaas. En jawel, op vijf meter afstand lurkt een kommavlinder aan een jonker. De vlinder houdt zijn beide voorvleugels plat en zijn achtervleugels ietwat geheven – een houding die het groot dikkopje niet zal aannemen, die steekt alle vleugels omhoog.
Na een half uur hebben we nog maar twee kommavlinders. ‘In het verleden vlogen hier vele tientallen rond’, zegt Klaas. De afstand tussen de nectarbank van distels en het ijle, lage gras waar de vlinders hun eitjes onderin afzetten is volgens hem vrij groot. En het heischrale grasland lijdt onder meststoffen en pesticiden.
Daar staat tegenover dat dit gebied om verzuring tegen te gaan onlangs bekalkt is, waardoor er bloemen bijkwamen. Vooral blauwe knoop blijkt een goede nectarplant. We zien er verschillende vlinders op zitten, waaronder drie kommavlinders. Ze gaan zo op in hun drinkgelag, dat we ze tot op een meter kunnen naderen. Op de foto staat er een met een donkere geurstreep op de voorvleugels: een mannetje.
(Natuurdagboek Trouw, vrijdag 15 augustus ’25)