Bot gevangen

Een vriend en ik lopen over het strand en in de buurt van twee vissers vinden we een dode platvis. Welke soort is dit ook alweer? Een blik op de telefoon doet wonderen: geen schol of schar maar bot. Die vissers hadden bot gevangen terwijl ze zeebaars wilden.
Een schar heeft een rondere rugvin en een spitsere snuit, een schol heeft een gladde huid, terwijl een bot ruw aanvoelt. Een schol heeft knobbels achter zijn kop, een bot heeft een broeknaad over zijn rug met een bochtje erin.
De uitdrukking ‘bot (ge)vangen’ stamt uit de tijd dat arme kustbewoners, die zich geen vaartocht of markt konden veroorloven, bij eb bot uit de plassen op drooggevallen zand- en wadplaten visten. Bot is namelijk een echte kustbewoner. De soort bevolkt vanouds estuaria als de Dollard, de Lauwerszee de Zuiderzee en de Zeeuwse zeearmen. Jonge bot trekt, als sluizen de waterwegen niet belemmeren, vaak rivieren op, soms honderden kilometers. Dat doen veel zogenoemde trekvissen, zoals zalm, fint, winde en stekelbaarsje. Maar bot doet het anders.
Zalm is de beroemdste trekvis. Wie kent niet de beelden van zalmen die rivieren op ploeteren en stroomversnellingen en beren moeten passeren? Volgroeide zalmen verlaten de zee om koste wat kost naar hun geboortewater terug te keren. Daar paaien ze om vervolgens te sterven. Jonge zalmpjes zwemmen met de stroom mee naar zee, waar ze opgroeien. De meeste trekvissen doen iets dergelijks.
Bot keert de zaken om. Jonge bot groeit niet op in zee, maar in zoet of brak water. Als de visjes groot zijn, keren ze in de herfst terug naar hun geboortewateren in zee. Die bevinden zich op een meter of vijftig à honderd van de kust, waar de Noordzee twintig tot veertig meter diep is. Daar paaien ze in de late winter.
Op zeer jeugdige leeftijd, de botjes zijn dan nog piepklein, verschuift het linkeroog naar rechts, zodat ze een Picasso-achtig gezicht krijgen. Met beide ogen aan dezelfde kant kunnen de platvissen op de bodem in het zand liggen, zonder zand in hun ogen te krijgen. Bovendien, belangrijker nog, kunnen ze dan met twee ogen blijven kijken. Vanuit die hinderlaag vangen ze prooien als visjes of strandvlooien.
(Natuurdagboek Trouw, maandag 17 november ’25)