Vrouwelijke sigaren

Aan de rand van een heideveld ligt een zompige laagte en in die zompige laagte staan lisdodden. Het zijn de planten van vorig jaar en de meeste hebben geen bloemen meer. Enkele bloeiaren zijn nog bezig tot stof te vergaan; of misschien tot as, gezien hun bijnaam sigaar.
De bruine sigaren op de rietachtige stengels van lisdodden zijn vrouwelijke bloeiaren. De mannelijke zijn dunner en zitten erboven, maar daarvoor moet je in de zomer wezen. Dan zijn de vrouwelijke (sig)aren nog lichtbruin. Later worden ze bijna zwart. Althans van de grote lisdodde. De kleine lisdodde verkleurt meer naar groengeel.
Grote lisdodden kunnen meer dan twee meter hoog worden. Ze houden van vochtige en voedselrijke bodem. Modderige oevers vinden ze ideaal. Daar verspreiden ze zich niet alleen via zaden, maar ook door nieuwe uitlopers aan wortelstokken te vormen. Net als bij riet kan dat snel gaan. De planten houden weer modder vast waarop andere oeverplanten groeien. Zo kan, waar lisdodden groeien, water land worden. Modderige oevers zijn er genoeg in Nederland en met 40 kilo inwaaiende kunstmest per hectare per jaar is voedselrijke bodem ook alomtegenwoordig, zodat de sigaren overal voorkomen. De zompige laagte bij dit heideveld is blijkbaar aan het verzuren, anders zouden er geen lisdodden groeien.
De sigaar die ik zie en fotografeer is een rijpe aar die nog aan het uiteenvallen is, opdat de pluizige zaden zich verspreiden. Die zaden zijn eetbaar, als ze eerst worden geroosterd. Verse knoppen en de binnenkant van jonge scheuten zouden ook eetbaar zijn. Ik heb ze nooit geproefd, maar stel me er Thaise bamboescheuten bij voor. Op internet lees ik dat zowel de gemalen wortels als het stuifmeel bruikbaar zijn als meel. Het ontwortelen, drogen en malen lijkt me monnikenwerk, en voor je genoeg stuifmeel verzameld hebt…
Een keer vond ik een pluizende sigaar op de grond. Ik wou hem oppakken maar zag net op tijd dat het een beschimmelde hondendrol was.
(Natuurdagboek Trouw donderdag 29 maart ’18)