Schimmel met kroontjes
Een algemene roestschimmel is kroonroest. Kroonroest leeft op het blad van wegedoorn en sporkehout, ook wel vuilboom genoemd. Die bomen hebben ’s winters geen blad, maar voor dat blad in de herfst viel, vormden de schimmels reeds lanceerbekertjes, waaruit sporen wegwaaiden, om op gras te overwinteren. De sporen die zich wisten te vestigen, groeiden uit tot schimmels met microscopisch kleine kroontjes. Vandaar de naam. ‘Roest’ verwijst naar de roestbruine kleur.
In de lente waaien er sporen terug naar spork en wegedoorn. Daar kiemen ze en vormen ze vruchtlichamen, waarin weer een ander soort sporen ontstaat, tezamen met een zoete nectar die onweerstaanbaar is voor insecten. De sporen liften met insecten mee naar andere wegedoorns en sporken en ontkiemen daar tot oranjebruine schimmels. Die hebben de vorm van minuscule bekertjes, waarin alweer een volkomen ander type spore zit. De sporen van dat type waaien gemakkelijk weg en dat is ook de bedoeling. Ze moeten voor de winter immers op gras belanden? Ze kunnen op levende zowel als op dode halmen overwinteren.
Zo komt kroonroest de bladloze winterperiode door. Andere roestsoorten blijven het hele jaar dezelfde waardplant trouw. Dat genoegen is waaarschijnlijk niet wederzijds. De roest dringt met zijn zwamvlokdraden door tot diep in de waardplant. Als die ’s winters bovengronds afsterft, overleeft de roest net als de plant in de wortels of bollen. Deze kennis haal ik uit het boek Roestschimmels van Nederland van Aad Termorshuizen en Charlotte Swertz (Voor 45,- te koop via aadtermorshuizen@planet.nl).
Vrijwel iedere plantensoort heeft zo zijn schimmels. Die houden de plantenaantallen in toom, waardoor niet één soort gaat overheersen. Voortwoekerende exoten als Japanse duizendknoop en reuzenbereklauw zijn hier geïntroduceerd zonder schimmels.