’s Morgens vroeg
Om zes uur ’s morgens klimt de zon uit de bomen aan de oostelijke horizon. De vogels zwijgen al, vergeleken met een uur geleden. Maar de koekoek koekoekt door. Ik hoorde hem al koekoeken toen ik nog in bed lag. Ik hoorde ook fietsers vertrekken van een nachtelijk bezoek. Ze maakten me wakker. Ze praatten luid, ze stonden er niet bij stil dat zij door open slaapkamerramen letterlijk te verstaan waren. Hun conversatie was het opschrijven niet waard. De koekoek had meer te vertellen.
In looppas tijg ik natuurgebied Kardinge in. De Herefordshire-koe gaapt me aan en sjokt met kalf naar de meidoorns. De stier blijft staan, vlak naast het paadje. Zijn neusring blinkt in de morgenzon. Grauwe ganzen dobberen in de plas met hun jongen. Een visdief komt overeind van zijn slaapplaats op een kaal plekje grond. Hij wiekt weg over een brede sloot. De visdieven vliegen vaste rondes, onderweg blijven ze even hangen bij een plek waar veel vis zit. Daar zie ik ze vaak het water torpederen. Ook zie ik er aalscholvers, reigers, futen en andere visliefhebbers, ijsvogels bijvoorbeeld.
Hé, de rietorchissen zijn weg. Anders bloeiden die altijd met tientallen op deze plek. Ik kijk er elke lente. Ze zijn laat dit jaar, ze bloeien misschien nog niet, maar hun blad moet toch wel zichtbaar zijn?
De knobbelzwanen broeden op het nest waar ze vorig jaar ook broedden. De broedende zwaan broedt slapend, met de kop onder een vleugel. Erachter steekt een eilandje van vergeelde rietstengels uit het water: een winternest van muskusratten.
Twee kievitkuikens stappen hoogpoots door het gras, tussen hun ouders. Ze proberen niet te vluchten, ze lijken niet bang voor me.
(Natuurdagboek Trouw 13 juni 2013)