Loopeenden

Toen ik van huis was, belde mijn dochter me. Ze vertelde dat er vijf ganzen op de vlonder zaten. Donker met wit? Ja. Een weiland verderop stond ooit een boerderij. Die is weg, maar er bleven een paar ganzen achter, boerderijganzen in verschillende verhoudingen van grijs met wit. Boerderijganzen zijn getemde nazaten van grauwe ganzen. Vogelaars noemen ze ‘soepganzen’. ‘Onze’ soepganzen gingen niet heen maar vermenigvuldigden zich des te voortvarender. Het werden er tientallen. Daar zouden er dus wel vijf van op de vlonder zitten. Dochter vond ze een beetje griezelig, maar ook aandoenlijk en daarom strooide ze van achter de deur toch wat brood. Daarmee smeedde ze hechte banden…
De vogels en onze vlonder blijken onafscheidelijk. Als ik thuis kom glijd ik uit over een dikke laag stront. Maar ganzen zijn er niet. Dochter zegt dat ze iedere nacht op de vlonder pitten. En jawel hoor, als het donker wordt waggelt een vijftal de vlonder op. Maar ganzen zijn het niet, het zijn eenden. Kaapse loopeenden om precies te zijn, al mag u van mij ook loopse Kaapeenden zeggen. Of Kaapse soepeenden. Het zijn van die bonte gevallen met rode, kalkoenachtige koppen die eruitzien alsof ze een vreselijke huidaandoening hebben en ook nog lelijk verbrand zijn. Sommigen vinden ze prachtig, ze gaan op Marktplaats voor een tientje van de hand. Volgens de Dierenbescherming Zaanstreek-Waterland vinden mensen “de vogel aantrekkelijk om te voeren omdat hij er bijzonder uitziet. Daardoor neemt de populatie toe.” Niet meer voeren is het advies, want anders zullen ze nog afgemaakt worden vanwege de overlast. Stront.
De vrolijke vijf zitten tevreden op de vlonder. Ik mag er best bij komen zitten hoor, ze halen hun kop niet eens uit de veren. ’s Morgens waggelen ze de tuin in om de laatste bloemen weg te pikken. Ik hoed het gezelschap de tuin uit, plens emmers water over de vlonder en bezem hun brij weg. ‘s Avonds blijven ze weg. De volgende middag settelt zich er één boven een verse flats. Ik drijf hem de hoek in en hij moet wel onder de reling door het water op vluchten. Kunnen loopeenden vliegen? Dit exemplaar fladdert onbeholpen het water in, vliegen kan ik het niet noemen. Kunnen loopeenden dus niet vliegen of is dit een vleugellam exemplaar?

Een ochtend later kamt het span de tuin weer uit. Nu hoef ik maar te zwaaien en ‘ksst’ te sissen of ze schommelen paniekerig alle kanten op. Ze vluchten steeds doodlopende hoeken in; in ruimtelijk inzicht blinken ze niet uit. Onze banden beginnen te verzwakken. Ze wonen niet meer op, maar onder de vlonder. Als ik even niet kijk, raggen ze de tuin aan gort en ligt het paadje onder de drollen. Waar komen ze vandaan? Ze zijn te tam voor verwilderde vogels. Zijn ze ontsnapt? Had iemand zo genoeg van ze dat hij ze heeft losgelaten?
Als mijn zoontje en ik op weg naar school de tuin uitlopen, waggelen de loopeenden verontwaardigd voor ons uit. Bij zijn lokaal hangt zoon zijn jas op. ‘Daar’, zegt hij en hij wijst naar buiten. Daar ja, op minstens een kilometer van onze vlonder, met twee drukke wegen en de school ertussen, scharrelen achter hoog gaas kippen, konijnen en Kaapse loopeenden.