Aangeslagen
Een vriend vertelde dat zijn zoon van negen wilde vissen. Zelf viste hij nooit, zijn vader wel. Zijn vader leefde niet meer. Al vergeten zoontjes veel, dat waarvan je wilt dat ze het vergeten, vergeten ze niet. Het gezeur om een hengel werd een refrein. Goed dan. Het was wel naar voor de vis, maar die zouden ze teruggooien. En vissen is ook een manier om van de natuur te leren houden. Liever met een hengel naar buiten dan achter de computer of voor de televisie hangen. We zitten voor de buis, maar achter de computer, misschien omdat we ons op de computer actiever voelen. Zo zitten we ook achter het stuur. Een visser zit naast zijn hengel. Vriend snorde op zolder de hengel van pa op en veegde de spinnenwebben eraf. Met hengel en emmer togen ze naar het water. Maar wacht, aas. Een levende worm aan de haak, dat vonden vader noch zoon in de haak. Zielig. Ze namen zo’n glinsterend lokkertje. Vriend hoopte dat ze niets zouden vangen, maar zoon verwachtte binnen een minuut resultaat. Dat zou vast tegenvallen. Maar nee, het was meteen raak. De dobber deinde, er kwam reuring onder water, er glinsterde iets. Beet! Een vis zo lang als vriends hand kwam boven. hij loofde zoons vangtalent en greep de vis. Die had de haak doorgeslikt. De schrik sloeg vriend om het hart. De haak uitrukken? Nee! De vis doodslaan? Had hij het maar gedaan. Maar hij knipte vlak buiten de vis het snoer door en liet de vis los. Zonder haakje viel er niet meer te vissen. Bedrukt keerden vader en zoon huiswaarts. Ze vissen nooit meer.