Zaagbekkenmaand
De lente staat voor de deur, maar de lucht, de duinen, het water van het Vogelmeer in de Kennemerduinen zijn nog grauw. Kuifeenden en grote zaagbekken knallen eruit in hun contrastvolle lentekleed. Zaagbekken hebben een rode, lange, dunne snavel, met een kromme punt en een kartelrand. Vandaar hun naam. Ze duiken naar vis en daar is zo’n zaagbek heel handig voor. Die geeft grip op glibberige spiering. De grote zaagbek is iets groter dan een gewone, wilde eend. De woerd heeft een glanzend donkergroene rug en kop en is verder helemaal wit, gebroken wit, de kleur van boter. Op die rode snavel na, dan. Het vrouwtje is grijs met een bruine kop.
Grote zagers, zoals vogelaars ze noemen, broeden in de taiga van Finland, Zweden en Rusland, tot ver achter de Oeral. In het stille, uitgestrekte naaldwoud van de taiga leggen hun eieren in holle bomen. Als er maar water in de buurt is. Water met vis. De taiga wordt doorsneden door heldere rivieren die koele, donkere meren voeden. Gek genoeg houdt de grote zaagbek ook van bergen. In de Alpen en in de Himalaya broeden, ver van de noordelijke hoofdmacht, honderden paartjes. In Zwitserland koloniseren ze zelfs stadsparken.
In Nederland broeden ze nooit. Wel hangen ze ‘s winters bij duizenden rond in vooral het IJsselmeer. Nu afgelopen winter zelfs de Oostzee deels bevroor, trokken grote zaagbekken massaal naar Nederland. Ze doken in allerlei plassen op. En onder. Ook in het Vogelmeer. Nu staan ze op het punt van vertrek naar het noorden. Zaagbekken die de winter tot in Zeeland, België of Noord-Frankrijk zijn ontvlucht, trekken nu door Nederland. Maart is zaagbekkenmaand.