Piepers dwarrelen uit de bomen

Piepers dwarrelen uit de bomen

Bompieper. Foto Koos Dijksterhuis
Bompieper. Foto Koos Dijksterhuis

We zijn een weekje in de Ardennen. Die streek ligt een stuk zuidelijker dan mijn woonplaats Groningen, maar ook een stuk hoger. De lente blijkt er iets achter te lopen. De weinige plukjes loofbos zijn nog winters kaal. De merels en zanglijsters zingen, maar veel van de verwachte zomervogels zien of horen we niet. Wel zijn er onnoemelijk veel fitissen, tjiftjaffen en zwartkopjes. En – net terug uit tropisch Afrika – boompiepers.

Boonpiepers zijn weinig opzienbarende zangvogels – grijsbruin met wat streepjes op de borst. Ze lijken op graspiepers, maar zijn minder talrijk. Beide soorten piepers broeden op de grond, waar ze hun nestje goed verstoppen onder een graspol. De Hoge Venen in de Ardennen zijn zompige vlakten van pijpestrootje en andere grassen. Die vormen stevige graspollen – rond en geel. Het is oud, strooiig gras van vorig jaar. Al die gele pollen – het lijkt wel een legbatterij van Donald Trump-kapsels.

Gras- en boompiepers zijn hier allebei, en hoe onopvallend ze anders ook zijn, ze vallen nu op door hun baltsvluchten. Beide laten zich als mini-parachutes neerdwarrelen: graspiepers vanuit de lucht, boompiepers vanuit een boomkruin. Vooral de laatste zijn massaal aanwezig. Langs de randen van kapvlakten en venen dwarrelen ze met tientallen neer. De venen zijn omringd door productiebossen met rijen sparren. Daaruit, maar vooral uit de berken in de bosranden, baltsen de boompiepers. Eerst fladderen ze een eindje omhoog, dan dalen ze langzaam met hangende poten, terwijl ze hun vleugels gestrekt houden. Of half gestrekt; ze maken een krampachtige indruk. Meestal landen ze in een kleiner boompje. Tijdens het dwarrelen zingen ze een gevarieerd liedje dat eindigt in een herhaald en karakteristiek: ‘dwie-dwie-dwie-dwie’.

(Natuurdagboek Trouw woensdag 27 april 2016)

DELEN
Reacties zijn gesloten.