Lente
Ondanks de vrij lage temperatuur barst de lente los. Begin mei zat ik een weekje in het buitenland, en na thuiskomst viel me op hoe groen alles geworden is. Beuken, berken, eiken en populieren botten uit, kastanjes beginnen te bloeien. Vlinders, libellen, bijen; van alles zoemt en fladdert, al vliegt het niet in grote aantallen. Dat gebeurt pas als het warmer wordt. Vooral op beschutte, zonnige plekken tussen bosjes en heggen kan de hoeveelheid insecten exploderen.
Sommige weiden en bermen zien nog geel van de paardebloemen, al pluizen ze al flink. Boterbloemen nemen het gele stokje over. Fluitekruid bloeit overal, maar sommige bermen zien nog lila van de pinksterbloemen. Misschien dwarrelt er een oranjetipje overheen. Oranjetipjes zijn kleine koolwitjes waarvan de mannen oranje voorvleugels hebben. Hier en daar wuift een vergeten grasveldje met vossenstaarten en andere bloeiende grassen in de wind. Zo’n in de wind golvend grasveld ziet eruit als een warme, zachte vacht.
Van de week merkte ik tegen een landbouw-adviseur op, dat ik het maar lastig te begrijpen vond dat verstandige wezens als mensen hun kleur- en luisterrijke leefomgeving met grutto’s en leeuweriken, klaprozen en orchideeën moedwillig veranderden in een bloemloze en vogelvrije vlakte. Hij glimlachte vertederd en neerbuigend tegelijk. Ik had gelijk, maar was nochtans een naïeve, nostalgische dromer. Want hoe uitgekleder het landschap, hoe meer eraan verdiend wordt. En het kan altijd meer. Wie twee Mercedessen heeft, wil een derde.
Over weidevogels gesproken, in de Natuurmonumentjes ten oosten van Groningen scharrelen kievitkuikens. Jonge eendjes, jonge gansjes, jonge fuutjes en jonge meerkoetjes dobberen op de vijvers. En nog steeds vliegen trekvogels uit Afrika binnen: tuinfluiters, koekoeken, wielewalen, zomertortels, boomvalken.