Kiersche Wiede
Soms troont Jeanette Essink me mee naar één van de gebieden waar ze bloemen, insecten en vogels fotografeert. Dit keer valt de Kiersche Wiede in de prijzen, bij Wanneperveen, waar veel libellen rondsnorren. We wandelen langs veenplassen, hooilanden en moerasbosjes. In het gras bloeien grote ratelaar, rietorchis, moeraskartelblad en echte koekoeksbloem. In het riet zingen karekieten, rietgorzen en rietzangers. Een bruine kiekendief scheert achter een rietkraag langs, afwisselend zicht- en onzichtbaar. ‘Koekoek!’ roept een koekoek. Als we tussen bladeren, grassprieten en riethalmen gluren, blijkt het er te leven van de insecten. Een ferme bladwesp met vuurrode poten rust op een brandnetelblad, op een speerdistel zit een distelboktor, munthaantjes duwen hun snuit in de oksels van watermunt. Haantjes zijn kevers. Overal zitten barnsteenslakjes en boven het water fladderen witte kroosvlindertjes. Het is bewolkt en fris, de insecten houden zich gedeisd. Op één gele lisbloem verdringen zich een soldaatje, een lisboorder en twee parende rozenkevers. Maar dan breekt de zon door en tussen bosranden en rietkragen wordt het meteen broeierig warm. Direct verschijnen overal libellen. Verschillende soorten waterjuffers zweven langs. De variabele juffers landen op rietstengels, de roodoogjuffers op waterlelieblad. Daar kruipen de larven van waterleliehaantjes, alweer van die torren maar dan andere. Variabele en roodoogjuffers zijn allebei blauw, net als lantaarntjes en azuurjuffers. Ze lijken op elkaar, maar de roodoogjuffer heeft duidelijk rode ogen. Grote libellen zijn er nog meer: vroege glazenmakers, viervlekken, overlibellen en gevlekte witsnuitlibellen. Tientallen! Daar komen we voor, Jeanette had ze al eerder gezien. Het is een zeldzame soort. Maar als het ze ergens bevalt, kunnen ze daar met velen zijn. Morgen meer over de witsnuit.