
Begin april horen Brabanders, midden april Flevolanders, eind april Groningers de eerste zwartkopjes. Die zingen een beetje merel-achtig, maar sneller. Ze zingen vanuit dicht gebladerte, zwartkoppen leven verscholen en vallen ook qua verenkleed niet op. Afgezien van hun gitzwarte (m) of roestbruine (v) alpinopet zijn ze grauw en klein.
In de winter vallen ze meer op, dan zijn er nauwelijks dichtbebladerde boomkruinen om zich in te verstoppen. Maar dan zijn er ook nauwelijks zwartkoppen. Toch trekken ze niet allemaal naar het zuiden. De hoofdmoot vliegt in de herfst naar de Middellandse Zee, een deel blijft hier. Dat deel is groter geworden met het totale aantal zwartkopjes. In de jaren ’80 was een zwartkop een soort waar je met de vogelclub even bij bleef stil staan. Nu nog steeds, je kunt bij iedere vogel stil staan, maar er zijn toch zo’n drie, vier keer zoveel zwartkoppen als toen. Naar schatting broeden in Nederland wel 300 duizend paartjes. De uitbreiding van het bosareaal en vooral het ouder en natuurlijker worden van het bos deed hen goed. En ze hebben parken en tuinen veroverd. Aan betegelde tuinen hebben ze trouwens weinig, betegelde tuinen zijn voor niemand een aanwinst. Neem dan geen tuin. Maar dit terzijde.
Jeanette Essink meldt een vrouwtje zwartkop in haar tuin. Ja, als een overwinterende zwartkop ergens te vinden is, is het wel in Jeanettes tuin. Nergens vinden vogels zoveel beschutting en vooral voedsel als daar. Zwartkoppen staan te boek als insecteneters, maar een appel versmaden ze evenmin. Daarin lijken ze, net als in hun zang, op merels, die eveneens gek zijn op zowel insecten als appels.