Zoekende zandbij

In een natuurreservaat in Andalusië wandelden geliefde en ik naar een schilderachtig dorp en terug, over een zeven kilometer lange, door de Romeinen aangelegde weg. Via via dus. Weg was een groot woord voor het soms trapsgewijs dalende pad, vol gaten en losse stenen. Of daar ooit paard-en-wagens over reden?
’s Morgens liepen we bergafwaarts heen, een lichtvoetige wandeling langs bloeiende struiken en zingende vogels, onder een blauwe lucht. ’s Middags sleepten we ons naar boven van steeneik naar steeneik – even een paar meter schaduw.
Met bonzend hart en biggelend zweet hielden we een korte pauze onder een eik. Er lagen geitenkeutels en we spreidden een regenjas om op te zitten. Zo kwam die jas toch nog van pas in het droge land.
We aten perziken en ik hield de mieren in de gaten. Maar die goedgebekte joekels beten niet. Wel hing er steeds een bij om ons heen te zoemen. Ze had gele poten van het stuifmeel en verkende ons en de regenjas langdurig.
‘Zouden we op haar holletje zitten?’ vroeg geliefde, die sinds lezing van de boeken van bijenkoning Dave Goulson begaan is met wilde bijen. We schoven een paar meter op en hielden de bij in de gaten. Die zocht een steeds kleiner gebiedje af, tot ze onder het geplette gras eindelijk haar voordeur terugvond. Ik kon nog net een foto maken, al was het geen beste. De bij was waarschijnlijk een zandbij, maar welke? Op de wereld komen 1300 soorten zandbijen voor, in Nederland 75, zijnde een kwart van al onze driehonderd inheemse bijensoorten, waarvan vrijwel niemand er meer weet te noemen dan één: de honingbij.
We zagen de bij weer vertrekken, op zoek naar nieuw stuifmeel als voorraad voor haar nageslacht, dat het in de onderaardse broedcellen weldra alleen moest zien te redden. Prompt kregen we gezelschap van een andere bij, die om ons heen begon te zoemen en te zoeken. Weer een holletje onder onze jas? Okee, okee, we gaan al.
(Natuurdagboek Trouw vrijdag 28 juni ’19)