Zangers in riet en ruigte
Op Tiengemeten hebben landbouwgronden plaatsgemaakt voor natuur. Er zijn nu rietvelden met plassen waarin allerlei soorten eenden dobberen en ruigten met koninginnenkruid en grote kaardebollen. Die planten zijn uitgebloeid en vormen zaden waar een legertje zangvogels wel raad mee weet. Reismakker Henk en ik doorkruisen het eiland te voet.
Onder de eenden bevinden zich behalve de gewone wilde eenden veel kuifeenden, krakeenden en wintertalingen – de kleinste van onze eenden. Verder zien we slobeenden, pijlstaarten, een bergeend en een middelste zaagbek. Maar die zangvogels in de riet- en ruigtevelden trekken nog meer ons bekijks.
Er vliegen baardmannetjes en veldleeuweriken over, tingelend roepend. Leeuweriken eten ’s winters zowel zaden als dierlijke hapjes. De zanglijsters, merels en spreeuwen zijn vooral gericht op de bessen van onder meer meidoorns. Maar ook in en tussen riet en ruigte scharrelt en fladdert van alles.
Vinken zijn er veel; typische zaadeters. Nog talrijker echter zijn de putters. Het wemelt ervan, hele zwermen zweven over en landen in de pluimen. Ze zijn prachtig met hun rode snuit en gele vleugelstrepen, zeker als de zon ze beschijnt. Putters zijn een van de weinige soorten die het, na een gestage achteruitgang, al een tijd uitstekend doen. Ze zijn gek op kaardebolzaad.
Mezen staan niet bekend als zaadeters. Kool- en pimpelmezen zijn veelzijdig. Ze komen ook af op voederbakjes, vetbollen en pindasnoeren. Ze plukken waarschijnlijk zaadjes en ook insectjes uit de planten.
Nog een insecteneter is present, een nieuwkomer uit het zuiden die nochtans niet zo reislustig is en soms blijft overwinteren: de cetti’s zanger. Telkens knalt de swingende zang van zo’n onoogelijk vogeltje uit het riet, we schrikken ervan, wat een volume heeft dat beest. Een enkele keer schiet er een grijsbruin schichtje door het riet, maar zo duidelijk als ze zich laten horen, zo slecht laten ze zich zien.
(Natuurdagboek Trouw vrijdag 15 november ’19)