Zandhagedis op het zand

Zandhagedis op het zand

Zandhagedis. Foto Koos Dijksterhuis
Zandhagedis. Foto Koos Dijksterhuis

De laatste maanden zagen metgezel en ik twee keer een zandhagedis in de Kennemerduinen. De eerste keer zagen we een mannetje, felgroen gekleurd en helemaal in de stemming voor wat nodig is voor nageslacht. Het was dan ook lente.

En in juli zagen we een vrouwtje dat haar nageslacht net ter wereld had gebracht. De kans is overigens klein dat de groene man die we eerder zagen de biologische vader is van dit nieuwe nageslacht. De hagedis heeft witte vlekjes met een rouwrand en gele strepen op de onderkant van haar flanken. Mooi hoor. Ze houdt zich roerloos, ze komt bij van haar bevalling. De zon breekt door, na een urenlange regenbui. Dat kan voor een hagedis heerlijk zijn.

Zonnewarmte is ook goed voor haar eitjes. De zonnewarmte broedt ze uit. Ze zijn begraven op een kale, zonnige plek. Die eitjes zijn zo groot als knikkers, maar niet kogelrond. Ze zijn ruim een centimeter lang, krap een centimeter breed.

In september zullen deze babyhagedisjes uit hun ei en uit de bodem kruipen. Hun ouders gaan dan al zowat in winterslaap. De jongen wachten daarmee tot oktober.

In april en mei dragen de mannen hun groene gevechtstenue. Ze strijden om en met de vrouwen. Als ze met een vrouw worstelen, is dat een paring. Zandhagedissen zijn woeste minnaars. Ze nemen een vrouw van opzij en daarbij zijn beide zijden goed, want voor de zekerheid hebben ze twee penissen. Of nou ja, het is één dubbele, of beter nog: gespleten penis. Net als slangen zouden hagedissen anders te omslachtig om de vrouwenstaart heen moeten manoeuvreren. Een gespleten tong hebben ze al, een gespleten penis kan er ook nog wel bij.

(Natuurdagboek Trouw woensdag 5 aug. 2015)

DELEN
Reacties zijn gesloten.