Wortels uit de tuin
Zoon van 10 wil een moestuin. Zoiets valt niet te weigeren. Naar de markt voor bessenstruiken, aardbeienplantjes, jonge sla en wortelzaad. Niet te moeilijk beginnen. Een meter gras gaat op de schop, het vochtigste deel, met veel mos. Plantjes en zaadjes erin, zand erover.
Elke dag kijkt zoon een paar keer of er al iets ontkiemt. ‘Ja’, roept hij na een week, ‘kijk!’ Hij houdt een ontworteld kiemplantje tussen duim en wijsvinger omhoog. ‘Is dat een wortel?’ Nou, nu niet meer.
Zoon sleept emmers water aan uit de plas achter het huis. Daar drijft ook een verbijsterende hoeveelheid flesjes en zakken aan lager wal. Die vissen we samen op. In een modderige zak vol drinkpakjes zitten een poelslak en een jonge posthoornslak gevangen. Die redden we.
Het omgespitte mos wordt met snavels tegelijk weggehaald door kauwtjes en naar de dakgoot gevlogen. Een kauwennest in de goot, moet ik daar blij mee of bezorgd over zijn?
Op een ochtend is de hele moestuin overhoop gehaald. De aardbeienplantjes liggen verspreid of bedolven onder de aarde. Een berg kattenpoep stinkt ons tegemoet. We herstellen de ravage. Zoon haalt fluitend een emmer water. Hé, er zwemt een gek beest in de emmer. Waarachtig, een bootsmannetje. Soms keert die waterkever ons even zijn zilveren rug toe, maar meestal rugzwemt hij snelle rondjes met roeiende slagen. Pas op zoon, ze kunnen bijten.
Op 1 april is er nog geen wortel te zien. In de koelkast ligt wel een bos voor de konijnen. We steken er één in de moestuin. Als zoon thuis komt, vestigt zijn zus van 14 zijn aandacht op wat daar groen en welig tiert.