Winterse schelpzwam
Een echte winterzwam is de groene schelpzwam. Laatst vond ik paar jonge exemplaren, mooi olijfgroen. Ze groeiden op een rottende beuk. Ze hadden ook op een dode eik, berk of els kunnen groeien, maar deze kozen een beuk. De bedenker van hun naam vond ze kennelijk op schelpen lijken. Groene schelpzwammen lijken ook een beetje op oesterzwammen, met hun asymmetrische hoed en hun korte, trechtervormige steel die aan de zijkant onder die hoed zit. Maar in tegenstelling tot oesterzwammen zijn groene schelpzwammen taai en smakeloos, met een bittere nasmaak, al ruiken ze enigszins zoetig. Volgens de boeken althans, ik ruik dat er zelf niet aan af.
Sommige optimisten noemen groene schelpzwammen eetbaar. Toch zou ik veelvuldige consumptie ontraden, voor de zekerheid, want boze tongen beweren dat de schelpzwammen lage doses bevatten van kankerverwekkende stofjes. Ik zou die zwammen alleen eten in geval van aan honger grenzende eetlust.
Groene schelpzwammen kunnen het de hele winter uithouden. Ze hebben een slijmerig gelatinelaagje over hun hoed, dat hen tegen uitdroging beschermt. Dat laagje geeft de doffe hoeden enige glans. Mochten de zwammen in een schrale oostenwind toch uitdrogen, dan kunnen ze dat een tijdje uitzingen en zwellen ze in de regen weer op.
Hun groenige hoeden worden grijsbruin met het klimmen der dagen, om in bejaarde toestand okergeel te kleuren. Het slijmlaagje is er dan wel af, zodat ouderdomsrimpels niet uitgesloten zijn. Met het ouder worden verbleken de plaatjes onder de hoed. De plaatjes zijn de lamellen waarop de sporen zich ontwikkelen. Volwassen hoeden zijn een centimeter of vijf, zes in doornsee. Zijn de gelatineuze hoeden glad, de bruine steeltjes zijn bedekt met kleine schubjes.
(Natuurdagboek Trouw 18 dec. 2013)