Winterjuffers in het gras
Jeanette heeft de laatste weken Noordse winterjuffers gezien. Volgens de krant wordt het een zonnige zaterdag en dan gaan ze vast vliegen. Dus tijg ik erheen. Vorig jaar ontdekte Jeanette ze in Drenthe, op een bloemrijke weide met houtwallen. Toen toog ik er ook heen, maar het was koud en wat we ook zagen, geen winterjuffers.
In Nederland zijn twee soorten winterjuffers: de Noordse en de bruine. Het zijn de enige libellen die als volgroeid insect overwinteren. Op zachte winterdagen kunnen ze opfladderen, zelfs als er sneeuw ligt. Maar meestal suffen ze stil de winter door in gras en struikgewas.
De bruine komt in een groot deel van het land voor, de Noordse alleen in het grensgebied van Drenthe, Friesland, Overijssel en de Noordoostpolder. ’s Zomers hangen ze graag rond bij vennen en plassen in het laagveen, ’s winters liever in hogergelegen, halfopen landschappen. Zoals in Drenthe.
We wandelen langs de randen van het hooiland. Het waait, de lucht is donker. Zonnig… Maar ineens gaat de wind liggen en gluurt de zon door een kier. Meteen is het raak. ‘Daar’, wijst Jeanette. En ja, daar verheft zich uit het hoge, bruingele gras een bruingeel grassprietje. Hij strijkt een meter verder neer. We zien er vijf, zes, een stuk of tien. We zien ze alleen als ze opvliegen. Willen we ze na de landing zien, mogen we ze geen moment uit het oog verliezen. Gelukkig blijken ze opvliegend.
In rust vouwen ze hun vier vleugels aan één kant van hun lijf. We zagen maar één mannetje, te herkennen aan het vorkje op zijn bips. Daarmee houdt hij tijdens de paring vrouwtjes in bedwang.