Winst maken met natuur

Twintig jaar geleden ontmoette ik een econometrist die natuurwaarden in geld probeerde uit te drukken. Dat leek me onhaalbaar en oneerbiedig. Natuurwaarden gaan toch veel verder dan geld?
Nou nee, in werkelijkheid gaan economische belangen meestal voor natuurwaarden. In overvloedige tijden hebben we een kleinigheid over voor een camouflerende haag om het nieuwe bedrijventerrein. Maar als we het idee krijgen dat de jaarlijkse groei afneemt, dat de bedrijvigheid weliswaar nog steeds meer wordt dan ooit, maar dat de toename iets minder snel gaat, is natuur de eerste lastpost die van de begroting gaat.
Tegenwoordig is exploitatie van natuur geen taboe meer. Het is ook maar even taboe geweest. Tot een eeuw geleden deed men met natuur niet anders dan exploiteren. Dat Tom Bade en Gerben Smid teruggrijpen op een oud systeem van natuur- en landschapsbeheer is daarom niet zo gek (Trouw, 13 februari). Hun plan komt erop neer dat de natuurbeheerder de baten van een natuurgebied opstrijkt: windenergie, biomassa, drinkwater, maar vooral pannekoekenhuizen en andere recreatie.
Het heeft iets armetierigs dat we natuur alleen willen, zolang het geen geld kost. We zouden natuur en landschap kunnen zien als iets wat we willen behouden, zoals we ook de Nachtwacht en het Muiderslot willen behouden. En waar we geld voor over hebben, bijvoorbeeld tien procent van wat we aan autowegen besteden. Maar we hebben geen overheidsgeld voor natuur over. En dus moet natuur geld opleveren.
Veel natuur is eigendom van Natuurmonumenten en andere beheerders. Ze kunnen al aan natuur verdienen, meer dan ze nu doen. Er zijn talloze manieren om te verdienen aan natuur. Je kunt bossen omhakken, zeggen dat dat natuurherstel is, en het hout verkopen. Je kunt net als vroeger vis- en jachtrechten verkopen. Je kunt er vee laten grazen. Langs de rivieren en in Limburg zijn grind, zand en mergel afgegraven, waarna de open mijnen verwilderden. In de roman Vrijheid van Jonathan Franzen probeert de hoofdpersoon het leefgebied van de azuurzanger op zo’n manier veilig stellen. De vogel, ‘één van de ernstigst bedreigde zangvogelsoorten van Noord-Amerika’, leeft in de beboste Apalachen in West-Virginia, waar nog niet veel, maar wel steeds meer mensen wonen. Arme mensen met net genoeg geld voor een terreinwagen en een geweer. Ze verstoren en doden alles. Ze moeten uitgekocht worden. De natuurbeschermer sluit een deal met een steenkoolmagnaat. Als diens bedrijf er bergtopmijnbouw mag plegen, wordt er een tijdje gemijnbouwd, maar als de buit binnen is, zal het gebied opnieuw verwilderen en overwoekeren en blijft het natuurreservaat. De buit in kwestie is steenkool, waarvoor complete bergruggen moeten worden afgegraven. Er komen machines bij kijken, explosieven, wegen, afvalwater. Maar het levert miljarden op, en uiteindelijk een natuurreservaat.
Als economische waarde de enige natuurwaarde is, die meeweegt, dan is het goed die waarde uit te buiten, zoals Bade en Smid bepleiten. Het gevaar is alleen groot, dat winstbejag ten koste gaat van natuur. De natuur zal uitgebuit worden, zoals in het boek van Jonathan Franzen.
Natuurbeheerders kunnen een paar euro entree heffen. Of moet natuur gratis zijn, opdat ook de allerarmsten erin gaan? Dan moeten pretparken, dierentuinen en bioscopen eveneens gratis toegankelijk worden. Als je tegen inkomensverschillen bent, kun je beter voor nivellering pleiten dan voor gratis voorzieningen. Als mensen voor bijtanken in de natuur moeten betalen, beseffen ze dat natuur waarde heeft. Dan zullen sommige mensen die nu gratis met hun brommer, auto en joggingpak in de natuur bijtanken, dat voortaan ergens anders doen. Meer gemotiveerde natuurliefhebbers zullen betalen en kunnen genieten van natuur zonder brommers.