Wind aan zee

De Noordzee schuimt bijna tegen de duinen aan, als we bij Bloemendaal het overgebleven strookje strand betreden. We wandelen 7,5 kilometer naar IJmuiden door de straffe zijwind, die vlokken zeeschuim en flarden stuifzand opzweept.
Er zijn de afgelopen, stormachtige weken veel otterschelpen aangespoeld. Die grote en breekbare tweekleppigen zijn grotendeels leeggegeten door meeuwen en drietienstrandlopers. Een dode alk, en zeevogel, rolt met een golf mee. De meeuwen hebben hem nog niet ontdekt. Her en der liggen muiltjes, eigenaardige zeeslakken die zich vastklampen aan elkaar en een aan stevige ondergrond. Ze zijn in klonten met hun houvast en al aangespoeld. Dat aangespoelde houvast bestaat uit grote slakkenhuizen van wulken en tepelhoorns.
De waterlijn ligt bezaaid met rugschilden van zeekatten – de inwendige schelpen van tienarmige inktvissen. Die sepia’s blijven drijven en bij westenwind spoelen vooral drijvende dingen aan. Dat is te merken: eikapsels van de reeds genoemde wulken en tepelhoorns liggen er verrassend veel, evenals eikapsels van roggen. Als ik een roggenei laat glippen, waait het weg en duikt een kleine mantelmeeuw erop.
Maar vooral afval ligt er. Plastic zakken, frisdrank-, water-, olie- en shampooflessen, doppen, drinkpakken en schenktuitjes, een emmer verf, piepschuim, condooms, een rol plakplastic vinden we. Bij een overgang staan vuilnisbakkken waar we het ingooien. Sommige voorbijgangers steken hun duim op. Als we nou allemaal zouden opruimen. Of als niemand eens plastic zou weggooien…
Een torenvalk scheert langs de duinenrij; de acht sneeuwgorzen aan de voet van het duin mogen wel uitkijken! Die sneeuwgorzen zijn wintergasten uit Lapland.
Achter een steil, verwaaid duintje ligt een zeehond. Het is een jong van vorig jaar. Hij zoekt beschutting tegen de wind, en tegen de wandelaars die om hem heen zouden drommen en hem zielig zouden vinden.
(Natuurdagboek Trouw dinsdag 25 februari 2020)